ANTTEKENING
MISLEIDENDE PUBLICATIE
BIJ EEN
In het „Nieuw Weekblad voor de Cinemato
grafie" werden onlangs onder de titel „Het Thea
terbezoek in Engeland" enige cijfers vermeld be
treffende een rapport van de Britse „Social
Survey", welke door hun wijze van publiceren
een verkeerde impressie geven.
Op de eerste plaats dient vermeld te worden,
dat het hier statistisch materiaal betreft, dat door
de Britse regering in September 1947 werd gepu
bliceerd en dus niet van recente datum is. Voorts
zijn deze gegevens niet gebaseerd op absolute cij
fers, zoals b.v. door de fiscus worden verstrekt (de
vermakelijkheidsbelasting wordt in Groot-Brittan-
nië uitsluitend door de Staat geheven zonder op
centen van de gemeenten), maar zij zijn samenge
steld aan de hand van bepaalde vragenlijsten,
waarmede personen van alle leeftijden uit alle ran
gen en standen door het gehele land werden „ge
test".
Als resultaat van deze „sample interviews", die
in Maart en October 1946 plaats vonden, is men
inderdaad tot de conclusie gekomen, dat de jon
geren de bioscoop méér bezoeken dan de ouderen,
echter niet „dat het in Engeland voornamelijk de
jeugd is, die de bioscoop bezoekt", zoals het vak
blad in quaestie stipuleert.
Van de schoolgaande jeugd blijkt, dat 64 een
of meer malen per week de bioscoop bezoekt. Be
treffende dit cijfer dient men evenwel in aanmer
king te nemen, dat wekelijks door de zeer talrijke
kinder-filmclubs in Grcot-Brittannië in de bio
scopen voorstellingen voor kinderen worden ge
geven met films, die daartoe speciaal worden ver
vaardigd of geselecteerd. Er zijn tal van organi
saties, in hoofdzaak bestaande uit ouders en on
derwijzend personeel, die op dit terrein werkzaam
zijn. Bovendien heeft genoemd percentage uitslui
tend betrekking op de jeugd van 10 tot en met 15
jaar, dus slechts op een deel van de gehele jeugd
van 0 tot 15 jaar, die ongeveer 22 van de totale
bevolking van Groot-Brittannië uitmaakt.
Betreffende de overige 78 c/< van de bevolking,
personen van 16 jaar en ouder, is men tot de con
clusie gekomen, dat daarvan 73 c/c de bioscoop
bezoekt, n.1. 32 een of meer malen per week en
41 minder regelmatig, terwijl de resterende
27 c/c van deze groep nooit een film zien.
De cijfers welke verder door boven geciteerd
vakblad worden gegeven hebben uitsluitend be
trekking op die bezoekers van 16 jaar en ouder,
die minstens eenmaal per week een film zien, zo
als uit onderstaand overzicht duidelijk blijkt, en
niet op het overige deel van het bioscoopbezoe
kend publiek.
Bioscoopbezoek Leeftijden
16-19 20-29 30-39 40-49 50-59 60
Percentage
Minstens 1 x
per week
Minder dan 1 x
per week
nooit
69 57 35 28 22 11
28 34 46 52 43 28
3 9 19 20 35 61
Ten slotte is het misschien interessant te verne
men, dat volgens dit rapport van degenen, die re
gelmatig een bioscoop bezoeken, twee-derde deel
zijn bezoek van de keuze van de film afhankelijk
stelt en dus geen bepaalde bioscoop frequenteert.
rTimiiuiMimiiiiiiuiiinimiiiiiiiiiimmihiiniiiiiiiiiiiiiiiimiiiiimimiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiiiiQ
„Er is weinig bewijsmateriaal dat de film veel in-
vloed heeft op het gedrag van kinderen en jongelui.
1 Als een gezonde jongen, die op een middelbare school
1 gaat, op een zonnige Zaterdag drie uren in een schijn-
f wereld verkiest door te brengen, ligt de moeilijkheid
niet in de film, maar in de hoedanigheid van gezins- j
1 leven en omgeving. Herhaaldelijk is het een samen-
1 zwering tussen teleurgestelde ouders en teleurgestelde
kinderen: geen van beide weet wat met de ander te
beginnen.
Iedereen die bezorgd is over de inhoud van films,
1 behoort Homerus, het Oude Testament, Shakespeare,
1 Moeder de Gans of de moderne roman te analyseren.
1 Verschrikkelijke dingen overkomen de mensen. Hst is
1 onvermijdelijk, dat zij een plaats vinden in de drama-
tische kunst."
(G e o r g e D. S t o d d a r d; president
van de Universiteit van Illinois: School
and Society, 6 Maart 1948, p. 179).
rnnmuiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiMiimiiiiiimmimiimuHiMiiiiiiiiiiiiiuimiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiiiiiiiiiiHiimmiHii»inMiiiii[J
K