36 Sie erscheinen nach diesem Vorschlaq daher für Ihre Ver- auslagungen vol gesichert, wie wir dadurch in die Lage verzetzt werden, die zu gründende Firma Ihres Sohnes zu unterstützen. Wir seben Ihrer gefalJigen Beantwortung der beiden obi- gen Angelegenheiten gein entgegen und begrüssen Sie mit vorzüglicher Hochachtung Forst-Film Produktionsges. m. b. H. w.g. onleesbaar. dat de heer Meyer namens gedaagde in hoofdzaak ver klaard heeft, dat geen der brieven van Willi Forst Film of van Lumina Film een duidelijke bevestiging inhoudt van de condities, waaromtrent tussen Forst Film en Lumina Film overeenstemming zou zijn verkregen; dat hij ook de brief van 16 Augustus 1946 niet kan zien als een antwoord op eiseresses brief van 15 Juni 1946; dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft wat verstaan moet worden onder hetgeen in de brief van 16 Augustus 1946 van Forst Film aan eiseres is vermeld als „Ausgleichs-Kombination"; dat de heer Van Biene namens eiseres daarop geantwoord heeft, dat zulks betrekking heeft op het leveren van een tegenprestatie, die gelegen was in de bereidheid van eiseres om eventueel enkele films ten behoeve van het Strengholt- concern af te staan; dat het verhoor van partijen hierna is gesloten; dat gedaagde op verzoek van de Commissie aan haar inzage heeft verleend van een brief van Willi Forst Film Produktion te Weenen aan de heer F. L. D. Strenqholt te Amsterdam d.d. \6 Augustus 1946 (die dus op dezelfde da tum is verzonden als de hiervoren geciteerde brief van Willi Forst Film aan eiseres), waarin, voor zover het het onder havige geschil betreft, is vermeld: „Tatsachlich konnte ich mich aus der obigen Gründen Herrn Kahlenberg nicht ent- ziehen ihm gegenüber eir wenn auch nur loses Verspre- chen für die Belieferung scines Verleihs in der Zukunft abzugeben"; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid van de Nederlandsche Bioscoop- Bond zijn en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen 'e- den van de Bond onderling met uitsluiting van de burger lijke rechten zijn onderworoen aan de Bonds-arbitrage, zo als dit is geregeld in dat Arbitrage-reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als Arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat de stelling van gedaagde, dat er geen verschil tussen partijen bestaat, maar slechts een geschil tussen eiseres en Forst-Film Produktion - G.m.b.H. te Wenen en dat zulks gedaagde niet regardeert, in zoverre onhoudbaar moet wor den geacht, dat, indien zou komen vast te staan, dat eiseres de vertoningsrechten voor Nederland van de film „Hofrat Geiger" zou hebben verworven voordat gedaagde over de overdracht van dezelfde rechten met Sascha Film te Wenen overeenstemming heeft bereikt, gedaagdes overeenkomst qeer enkele waarde zou hebben, aangezien Sascha in dat geval iets op zich zou hebben genomen waartoe zij niet in staat is, nl. het overdragen van filmrechten, waarover zij niet langer de beschikking had; dat derhalve onderzocht behoort te worden of en zo ja, wanneer eiseres de vertoningsrechten voor Nederland van de film „Hofrat Geiger" heeft verworven; dat eiseresses brief van 15 Juni 1946 aan Forst Film Produktion voor zover zij betrekking heeft op de film „Wie ner Madeln" en wat daaromtrent en omtrent de levering van kleurenfilmmateriaal tussen de heer F. Kahlenberg als ver tegenwoordiger van eiseres in Wenen met genoemde maat schappij is besproken als niet ter zake dienende buiten be schouwing behoort te blijven en dat deze brief overigens een aanbieding van eiseres bevat om de nieuwe films 'van genoemde maatschappij op 60/40 basis en de oude films op 50/50 basis in Nederland te exploiteren; dat uit de brief van Forst-Film Produktion aan eiseres d.d. 16 Augustus 1946 blijkt, dat deze maatschappij niet be reid was een overeenkomst met eiseres aan te gaan, indien daardoor de goede verstandhouding tussen genoemde maat schappij en de heer F. L. D. Strer.gholt te Amsterdam ver stoord zou worden, weshalve zij de medewerking van eiseres verlangde om genoemde heer tevreden te stellen, welke me dewerking eiseres met haar brief van 30 Augustus 1946 in dier voege heeft toegezegd, dat zij de films van Forst-Film Produktion het eerst ter vertoning in de bioscopen, die on der leiding van de heer Strengholt staan, zou aanbieden; dat uit geen der door eiseres overqelegde stukken blijkt, dat de aanbieding van eiseres, vervat in haar brief van 15 Juni 1946, door Forst-Film Produktion is geaccepteerd; dat de verhouding tussen Forst-Film Produktion G.m.b.H. en eiseres het beste gekenmerkt worde door hetgeen dien aangaande is vermeld in de brief van genoemde maatschap pij aan de heer Strengholt d.d. 16 Augustus 1946, nl. een geneigdheid van Forst-Film Produktion om eiseres ter wille te zijn met de levering van films zonder echter een vaste verplichting op dit punt te accepteren; dat ook het telegram van 27 Maart 1947, waarin Forst- Film Produktion „verabredungsgemass" de film „Hofra1 Geiger" aan eiseres aanbiedt met verzoek „Interesse und Mindestgarantiesumme" te telegraferen, in het licht van de ze verhouding moet worden gezien; dat uit dit telegram bovendien blijkt, dat Forst-Film G.m.b.H. de oorspronkelijke aanbieding van eiseres d.d. 15 Juni 1946 behelzende de exploitatie der films op per centage-basis zonder garantie niet heeft geaccepteerd; dat eiseres in haar antwoord op dit telegram ook niet gerefereerd heeft aan de vroegere vermeende optie-overeen komst volgens haar aanbieding van 15 Juni 1946, doch heeft geantwoord, dat het haar op grond van Bondsvoorschriften (bedoeld zal zijn de destijds bestaande overeenkomst tus sen de Nederlandse filmverhuurders onderling met betrek king tot de prijzen van Europese films) niet mogelijk was een garantie-som te betalen, maar dat zij de film op 60/40 basis in exploitatie wenste te nemen; dat eiseres weliswaar van haar vertegenwoordiger te We nen, de heer A. Pack, bericht heeft ontvangen, dat Forst- Film Produktion deze conditie zou hebben geaccepteerd, maar dat zulks door genoemde maatschappij niet is beves tigd, integendeel, dat zij eisen heeft gesteld met betrekking tot de levering van onbelicht filmmateriaal; dat de verklaring van de heer Pack op dit punt niet als bewijs kan worden geaccepteerd, daar hij als vertegenwoor diger van eiseres in de zaak partij is; dat vaststaat, dat de overeenkomst met de Belgische firma Europa Film, waarbij een voorziening voor de levering van onbelicht filmmateriaal was qetroffen en waaraan de over dracht van de rechten voor Nederland van de film „Hofrat Geiger" aan eiseres was gekoppeld, niet tot stand is geko men; dat het niet ter zake doet, aan wiens schuld het niet tot stand komen van deze overeenkomst te wijten is; dat uit het vorenstaande volgt, dat de aan de Commissie overgelegde stukken niet voldoende grondslag qpleveren voor eiseresses bewering, dat zij de rechten voor Nederland op de film „Hofrat Geiger" heeft verworven; dat derhalve aan eiseres haar vordering als zijnde on gegrond moet worden ontzegd met haar veroordeling in de geschilkosten, die de Commissie met het oog op de om vang van het geschil heeft vastgesteld op 100. RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1949 | | pagina 38