clelijke aard is, in een zeker opzicht
het gevolg van de oorlog. Het gebrek
aan financieringskapitaal, te verlenen
door de banken, is eveneens (zo nam
men aan) tijdelijk. Als de schatkist
maar eenmaal de zaak in beweging
heeft gezet, zo betoogt men, en als
het filmbedrijf maar eenmaal een po
ging heeft gedaan om een gezonde
verhouding tussen kosten en ont
vangsten te herstellen, kunnen Britse
films in groeiend aantal werden ge
produceerd op basis van financiële
onafhankelijheid".
Inderdaad heeft de Britse Rege
ring haar beleid met betrekking tot
het filmwezen op deze onderstelling
gebaseerd. Zij ontwikkelde dit beleid
la:«gs drie lijnen.
Ten eerste stelde zij de vertoning van Britse
films verplicht door middel van een quota, krach
tens de 'filmwet van 1948 jaarlijks vast te stellen;
voor 1949 moest het percentage van 45 verlaagd
worden tot 40, wat volgens deskundigen in de
loop van het volgend jaar nog tot de helft zal
moeten worden verminderd. Hierbij dient te v/or
den opgemerkt, dat het falen der Britse filmpro
ductie door de producenten juist gedeeltelijk aan
deze hoge quotering wordt toegeschreven, hetgeen
later door het Plant-report is bevestigd.
Ten tweede werd een financieringslichaam met
een kapitaal van 5.000.000.in het leven ge
roepen. Deze financiering is slechts een aanvul
lende en geschiedt via de filmverhuurder, die door
zijn garanties de producent in de regel reeds voor
twee/derde der productiekosten heeft gedekt.
Ten derde werd een tweetal commissies be
noemd tot het instellen van een onderzoek respec
tievelijk naar de kosten der filmproductie en naar
de verhuur en exploitatie van films.
Het Gater report
De discussies over de mededelingen van de heer
Rank waren nog niet ten einde, toen reeds het
zogenaamde Gater report aan het parlement werd
aangeboden en gepubliceerd. Dit rapport is het
resultaat van de arbeid van een werkcommissie,
bestaande uit twee onafhankelijke leden, vijf ver
tegenwoordigers van de werkgevers en vijf ver
tegenwoordigers van de werknemers uit het film
productiebedrij f. welke gedurende tien maanden
onder leiding van Sir George Gater een onderzoek
instelde naar de productiekosten van films.
In de algemene inleiding van het rapport wordt
onder meer gezegd:
,,De Britse filmproducenten hebben altijd het
Op zoek naar klanten.
Uu de film „PARLEVINKERS'-
waarmede Ytzen Brusse de filmprijsvraag won, die in verband met
het Holland Festival door het Ministerie van Onderwijs, Kunsten
en We/eiiscfmppen was uitgeschreven.
hoofd te bieden aan de concurrentie van een
enorme import van Amerikaanse films, welker
productiekosten werden geamortiseerd door de
exploitatie in de Verenigde Staten zelf. Deze
omstandigheden bestaan nog steeds en zijn gro
telijks verslechterd door de sterke stijging van
de vermakelijkheidsbelasting in dit land, welke
gedurende de oorlogsjaren plaats vond, toen het
bioscoopbezoek topcijfers aanwees"
Evenwel wordt verder opgemerkt, dat het al
gemene vraagstuk van de verhouding tussen pro
ductiekosten en ontvangsten, buiten het terrein
van onderzoek dezer commissie valt. Dit behoor
de tot de taak van de commissie belast met het
onderzoek naar de verhuur en exploitatie van
films.
De Werkcommissie geeft aan de hand van haar
bevindingen dertien punten van aanbeveling ter
beperking van productiekosten en ter stimulering
van de flmproductie. In een negental overzichte
lijke tabellen worden statistische gegevens in za
ke de kostenverdeling verstrekt, waarbij de com
missie opmerkt dat de voornaamste verdienste van
dit materiaal is, dat hierdoor in het bijzonder wordt
belicht de verhouding welke er bestaat tussen de
duur van een productie en haar totale kosten.
Daarbij springt in het oog dat de arbeidslonen
(waarin niet begrepen de salarissen van artisten
en musici) niet minder dan 32 van de totale
productiekosten uitmaken.
Aan de producenten wordt gebrek aan „plan
ning" verweten. Critiek wordt uitgeoefend op het