24
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 3 November 1950 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast:
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit
ting, gehouden op Woensdag 22 November 1950 op het
Bondsbureau te Amsterdam;
dat aldaar zijn verschenen de heer F. L. Bicker, directeur
van eiseres, alsmede gedaagde persoonlijk;
dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij van de
tegenwoordige exploitant van het Flora Theater te Delft, de
heer Peters, nog een aanzienlijk bedrag te vorderen heeft,
dat hij de somma van aan eiseres heeft necedeerd;
dat echter de heer Peters voornoemd heeft geweinerd dit be
drag te voldoen, weshalve hij heeft gevraagd de heer Peters
in vrijwaring op te roepen, dat echter de Secretaris van de
Commissie hem schriftelijk heeft doen weten dat er geen
oorzakelijk verband bestaat tussen het ontstaan van de vor
dering van eiseres en de vordering die gedaagde op de heer
Peters heeft, zodat de heer Peters in deze zaak niet in vrij
waring kan worden opgeroepen; dat hij deze zaak geheel
anders heeft gezien, omdat de vordering od de heer Peters
is ontstaan als gevolg van een contract dat door de Bio
scoop-Bond is goedgekeurd;
dat de heer F. L. Bicker, namens eiseres, in hoofdzaak
heeft verklaard, dat hij gedaagde steeds zoveel mogelijk ter
wille is geweest, maar dat ook aan zijn geduld ten slotte een
einde komt; dat hij er geen bezwaar tegen heeft gemaakt dat
de booglampen die in huurkoop zijn geleverd en slechts voor
een klein deel afbetaald, bij de verkoop van het Flora Thea
ter mede aan de heer Peters zijn overgedragen, hoewel hij
volkomen gerechtigd was geweest de lampen terug te vor
deren; dat hij zich overigens aan zijn request refereert:
dat gedaagde desgevraagd in hoofdzaak heeft verklaard,
dat het bedrag van eiseresses vordering door hem niet is
gecontroleerd, doch hij geen reden heeft aan de juistheid
daaivan te twijfelen;
OVERWEGENDE:
dat eiseres donatrice en gedaagde lid is van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het bepaalde in
artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage-Bonds
reglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschil
len tussen leden en donateurs (trices) van de Bond met uit
sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage-regle
ment;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak
te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat er sprake is van een vordering van eiseres op ge
daagde ter grootte van waarvan de juistheid door
gedaagde niet wordt betwist;
dat gedaagde op zijn beurt een vordering meent te hebben
op de heer Peters, maar dat indien de heer Peters deze vor
dering niet honoreert, zulks voor gedaagde geen reden kan
zijn om ook zijn schuld ten opzichte van eiseres niet te
voldoen;
dat derhalve eiseresses vordering behoort te worden toe
gewezen en dat gedaagde moet worden veroordeeld tot beta
ling van, de somma van alsmede tot betaling van
de geschilkosten, welke zijn bepaald op 50.
dat eiseresses vordering tot vergoeding van een rente ad
5 van de datum van het aanhangig maken van het geschil
af tot op de dag der algehele voldoening, niet voor toewijzing
vatbaar is, aangezien door middel van het arbitrale vonnis
betaling der vordering op korte termijn voldoende is gewaar
borgd;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID;
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting te betalen een bedrag van alsmede tot
betaling van de geschilkosten bedragende ƒ50.(aan het
Secretariaat van de Commissie van Geschillen):
VERSTAAT dat bovengenoemd bedrag uiterlijk op 22 De
cember 1950 zal moeten worden voldaan en dat indien ge
daagde hiermede in gebreke mocht blijven, zonder verdere
aanmaning de straf van boycot als bedoeld in artikel 18 B
van het Arbitrage-Bondsreglement te zijnen opzichte zal
worden uitgevaardigd;
ONTZEGT eiseres haar vordering tot vergoeding van 5
rente per jaar over het tijdvak van 3 November tot aan de
datum der algehele voldoening.
Aldus gewezen te Amsterdam op Woensdag
6 December 1950.
In zake:
de heer A. DE HOOP, eigenaar filmverhuurkantoor Munt-
film, gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende aldaar
aan de Hemonylaan 27, eiser, contra
UNIVERSAL INTERNATIONAL FILMS NEDERLAND
N.V., gevestigd te Amsterdam en kantoor houdende aldaar
aan het Rokin 69, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitragecollege voor de beslechting onder meer van ge
schillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request d.d. 28 September 1950 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift
aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier
te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opaeroepen tot haar zitting
gehouden op Woensdag 22 November 1950 op het Bonds
bureau te Amsterdam;
dat aldaar zijn verschenen eiser persoonlijk, alsmede de
heer B. J. Schimmel, directeur van gedaagde;
dat de heer B. J. Schimmel, namens gedaagde, in. hoofd
zaak heeft verklaard, dat op 7 Augustus aan eiser offerte is
gevraagd voor de huur van een gedeelte van zijn kantoor
gebouw; dat ter zake later op de filmbeurs van gedachten is
gewisseld, waarbij partijen in principe tot overeenstemming
zijn gekomen, zij het onder het voorbehoud van goedkeuring
door de aandeelhouders van gedaagde; dat er verder nog ver
schil van mening bestond over het te zijner tijd huren res
pectievelijk verhuren van de filmkluis die in het gebouw is
gevestigd, alsook over de inrichting van de kantoorruimte
die voor eiser beschikbaar zou moeten blijven; dat op Vrij
dag 25 Augustus het gebouw andermaal door hem in gezel
schap van een der aandeelhouders, te weten te heer Novak,
is bezichtigd en dat op dezelfde dag schriftelijk te kennen
is gegeven het desbetreffende gedeelte van het gebouw te
willen huren en daarvoor een officieel contract ter tekening
is gevraagd; dat echter op de volgende dag de voorgenomen
huur telegrafisch is geannuleerd; dat eiser in gebreke is ge
bleven onmiddellijk tegen deze annulering te protesteren,
hoewel hij wist dat de eventuele huur respectievelijk verhuur
per 1 September 1950 zou moeten ingaan; dat gedaagde hier
uit de conclusie heeft getrokken per 1 September haar vrij
heid te hebben herkregen en er toe is overgegaan op 2 Sep
tember een ander gebouw te huren; dat het overigens nim
mer de bedoeling is geweest een huurcontract voor twee jaar
aan te gaan, omdat op grond van het bestaande Huurbe-