26 contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zit ting, gehouden op Woensdag 22 November 1950 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat aldaar zijn verschenen de heer T. M. J. Desmet, direc teur van eiseres, en de heer L. L. Lioni, directeur van ge daagde; dat de heer T. M. J. Desmet, namens eiseres, in hoofdzaak heeft verklaard, dat in haar bioscoop de film ,,Roseanna Mac Coy" in zogenaamde tweede-week-vertoning zou wor den geleverd, veertien dagen na de première in de Cinema Royal te Amsterdam, welke première oorspronkelijk was be paald op 10 November 1950; dat gedaagde echter liet weten, dat de première van deze film in de Cinema Royal moest worden verschoven, weshalve ook de aan eiseres opgegeven vertoningsdatum moest worden opgeschort; dat voor de week aanvangende 24 November in plaats van genoemde film werd aangeboden de film „Cornered" en dat de vertoning van „Roseanna Mac Coy" vermoedelijk in Januari zou kunnen plaatsvinden; dat toen enkele dagen later uit een advertentie bleek, dat de première in de Cinema Royal op 10 November wel zou doorgaan, door hem is verlangd dat deze film op 24 November voor tweede vertoning in eiseres- ses bioscoop zou worden geleverd; dat evenwel gedaagde niet tot deze leverantie bereid bleek, omdat in deze film dezelfde hoofdrolspelers optraden als in de film „Our very own", die in de week aanvangende 24 November in het Theater Tuschinski te Amsterdam zou gaan lopen; dat dit standpunt door gedaagde werd ingenomen op grond van afspraken met buitenlandse leveranciers, hetgeen echter een zaak is die eiseres niet regardeert; dat overigens een der employé's van gedaagde hem op 13 November ter filmbeurze heeft medege deeld, dat voor 24 November nog een copie van de film „Roseanna Mac Coy" vrij was en dat deze wederom voor het Theater Desmet zou worden geboekt; dat echter de direc teur van gedaagde een dag later deed weten, dat dit met het oog op het eerder genoemde bezwaar niet mogelijk zou zijn; dat de heer L. L. Lioni, namens gedaagde, in hoofdzaak heeft verklaard, dat de film „Roseanna Mac Coy" oorspron kelijk voor de week aanvangende 10 November voor de Ci nema Royal te Amsterdam was geboekt; dat echter in de zelfde week de film „Our very own" in het Theater Tu- schinsky haar première zou beleven en dat, aangezien in beide films dezelfde hoofdrolspelers optreden, het ongewenst werd geacht beide films tegelijkertijd te laten lopen; dat echter de film „Odette Churchill", die op 2 November in Tuschinski werd ingezet, kon worden geprolongeerd, waardoor het boven vermelde bezwaar kwam te vervallen en de première van „Roseanna Mac Coy" op 10 November in de Cinema Royal kon doorgaan; dat echter intussen aan eiseres was medege deeld, dat de tweede vertoning van deze fim moest worden uitgesteld en dat als gevolg hiervan de aanwezige copieën reeds elders waren bezet; dat dus toen bekend werd dat de première op 10 November in de Cinema Royal wel zou doorgaan, voor eiseres geen copie meer beschikbaar was, waarbij nog kwam, dat werd verwacht dat de film „Our very own" in Theater Tuschinski zou worden geprolongeerd, zodat in dat geval zich dezelfde bezwaren als bovenbedoeld zouden voordoen; dat gedaagde deze gang van zaken vanzelf sprekend minder prettig heeft gevonden en om de onaange naamheid daarvan enigszins te verzachten aan eiseres heeft aangeboden de reeds geboekte film „Cornered" met een ver laging van het filmhuurpercentage met 2Vi te leveren; dat zij bovendien de eerstvolgende vrije datum, te weten 8 Decem ber, voor het Theater Desmet heeft gereserveerd; dat eiseres vorenbedoelde tegemoetkoming echter slechts wilde aanvaar den indien ook de filmhuur van de film „Roseanna Mac Coy" met 2J--2 zou worden verminderd; dat hierop echter niet kon. worden ingegaan, omdat interne regelingen het aan ge daagde onmogelijk maken het vastgestelde vertoningspercen- tage voor deze film te verlagen; dat gedaagde overigens niet kan zien dat eiseres door het vervallen van de oorspronke lijke inzetdatum schade heeft geleden; dat nu de film in de Cinema Royal heeft gelopen en ook de film „Our very own" in Tuschinski heeft gedraaid, het publiek de daarin spelende acteurs kent, hetgeen voor eiseres slechts voordeel kan ople veren; dat ten slotte door gedaagde wordt betwist, dat een harer employé's zou hebben beloofd de film voor 24 Novem ber opnieuw voor het Theater Desmet te zullen boeken; dat slechts is toegezegd te zullen nazien of te dezer zake nog een oplossing zou kunnen worden gevonden; dat door de Voorzitter der Commissie de vraag is gesteld of gedaagde toen zij wist dat de première van „Roseanna Mac Coy" wel op de vastgestelde datum in de Cinema Royal zou plaats vinden, eiseres daarvan onmiddellijk in kennis heeft gesteld; dat de heer Lioni, namens gedaagde, in hoofdzaak heeft geantwoord, dat dit achterwege is gelaten, omdat toen de film „Cornered" reeds definitief was geboekt voor 24 November; OVERWEGENDE: dat beide partijen iid zijn van de Nederlandsche Bicscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statu ten en artikel 1 van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage-reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat de film „Roseanna Mac Coy" voor het Theater Desmet was geboekt voor de week aanvangende 24 November, zijnde twee weken na de première in de Cinema Royal te Amster dam; dat hoewel oorspronkelijk sprake was van het uitstellen der première vertoning, waardoor de inzetdatum voor eiseres eveneens zou moeten worden verschoven, deze première op de vastgestelde datum is doorgegaan; dat weliswaar intussen aan eiseres met het oog op de ver schuiving voor de week aanvangende 24 November gedaagdes film „Cornered" was verhuurd, maar dat dit niet wegneemt, dat gedaagde voor die week weer rechten kon laten gelden op de tweede vertoning van „Roseanna Mac Coy"; dat de verhuurtechnische bezwaren die door gedaagde in het geding zijn gebracht uitsluitend haar regarderen en der halve bij het onderwerpelijke geschil geen gewicht in de schaal kunnen leggen; dat eiseres terecht in overeenstemming met artikel 7 der Bondsvoorwaarden levering van genoemde film in de week aanvangende 24 November heeft gevorderd en nu deze leve ring onmogelijk is geworden, schade heeft geleden doordat niet meer kan worden geprofiteerd van de reclame die voor de premièrevoorstelling is gemaakt en de vertoning thans op een ongunstiger tijdstip moet plaatsvinden; dat de Commissie de aldus geleden schade heeft bepaald op een bedrag gelijk aan 2J/£ van de filmhuur die met de film „Cornered" is opgebracht, plus 2XA van de filmhuur die met de film „Roseanna Mac Coy" zal worden bereikt; dat derhalve gedaagde moet worden veroordeeld het toe gewezen bedrag aan eiseres uit te betalen, zodra na de ver toning van de film „Roseanna Mac Coy" de grootte van dit bedrag bekend is; dat de overige vordering ongegrond moet worden geacht, nu een schadevergoeding is toegewezen;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 27