bestaat dan uit een ongesplitst bedrag, verschul digd voor het genot van het onroerend goed be nevens de inventaris, en daar dergelijke huur overeenkomsten vaak van oude datum zijn, zag de exploitant zich in de loop der jaren genoodzaakt om de inventaris te vernieuwen of zelfs te ver vangen. Hij deed dat op zijn eigen kosten en zon der ter zake met zijn verhuurder een regeling te treffen, terwijl hij de oude huurprijs bleef betalen na de vernieuwing of de vervanging. En nu slaat deze exploitant de schrik om het hart, wanneer hij in artikel 9 van de Huurwet leest, dat, indien huur en verhuur meer omvat dan het enkele gebruik van een onroerend goed, de prijs voor het enkele gebruik van het onroerend goed aldus verhoogd mag worden: „voor het gebruik van meubelen of stoffering (met) een bedrag, berekend naar 20 's jaars van de verkoopwaarde op het ogenblik van ingebruikgeving". Betekent dit dus, zo zal deze exploitant geneigd zijn zich bezorgd af te vragen, dat ik mijn huurprijs die ik alleen voor mijn theater zou moeten betalen niet slechts ver hoogd zie met 15 doch nog bovendien dat ik per jaar 20 aan mijn verhuurder cadeau mag doen van hetgeen de inventaris, mij tenslotte door mijn verhuurder in gebruik gegeven, waard is ge worden, omdat ik het nodige heb vernieuwd en vervangen? En het loopt wel helemaal de spuigaten uit, als ik daarnaast ook nog bedenk, dat ik, wanneer mijn huurovereenkomst geëindigd is zonder te zijn vernieuwd, alles aan mijn ver huurder moet laten, zonder iets te mogen mede- nemen. Gelukkig voor hem, is de gedachtengang van deze exploitant onjuist: niet voorzover het de verhoging van 15 betreft, a/5 daar plaats voor is (men zie het begin van dit artikel), doch wèl ten aanzien van de inventaris. Na lezing van wat thans volgt, zal wie dit aangaat, daar twijfel ik niet aan, vrijer ademhalen en mèt mij van oordeel zijn, dat artikel 9 der Huurwet een huurder nooit de strop zal bezorgen, die hij zonder meer zou kunnen vrezen. Ik moet op deze kwestie dan even wat dieper ingaan. Laten wij het geval nemen, dat de huurder van een theater hierin een nieuwe betimmering en nieuwe deuren aanbrengt, terwijl hij het interieur laat overschilderen. Ja, indien hij omtrent de kos ten die hierdoor worden veroorzaakt, niets met de verhuurder heeft geregeld, is hij deze kosten kwijt. Want de door mij genoemde vernieuwingen behoren eigenlijk tot de onderhoudsplicht van de verhuurder en de huurder nam dus vrijwillig op zich wat de verhuurder had kunnen doen. De laat ste kan er zich altijd op beroepen, dat de betim mering of de deuren of de verf nog wel meekon den en dat hij het bovendien anders had gewild. Maar nu heeft deze zelfde huurder ook nog de stoelen in zijn zaal vervangen door andere, en hij heeft zich een nieuwe projectie-apparatuur aan geschaft. Hierover heeft de verhuurder niets te zeggen, ook wanneer met deze geen enkele af spraak werd gemaakt. En de huurder kan over zijn eigen stoelen en apparatuur dus te allen tijde vrije lijk beschikken, mits... hij bij zijn vertrek geen chaos achterlaat. De oude stoeien moeten dus weer tevoorschijn gehaald worden en de cabine mag niet leeg blijven staan. Doch wat nu als de huurder de oude inventaris heeft ingeruild tegen een nieuwe met bijbetaling en eerstgenoemde in ventaris kan niet door hem worden teruggekocht? Dan kunnen er inderdaad moeilijkheden rijzen, waarop ik nog terugkom. Eerst zal ik echter ter volledigheid en tot beter begrip twee wetsartikelen aanhalen, vermeld in ons Burgerlijk Wetboek: Het ene bepaalt dat iets dat oorspronkelijk roerend is, onroerend kan wor den, omdat het „aard- of nagelvast" met het on roerend goed is verbonden. En het onpleizierige gevolg daarvan is weer dat iets van eigenaar kan verwisselen, zonder dat de ex-eigenaar hier erg in heeft. Het andere wetsartikel staat de huurder toe bij de ontruiming al wat hij in het gehuurde zelf heeft aangebracht mede te nemen, maar dan zonder beschadiging van het gehuurde. Men ge voelt de tegenstrijdigheid tussen de beide wets artikelen. Want iets kan door de huurder zo on verbrekelijk met het onroerend goed zijn verbon den, dat hij het onmogelijk zonder beschadiging van het onroerend goed weer tot zich kan nemen, doch hij kan de beschadiging ongedaan maken. De rechtspraak van de laatste jaren is dan ook uit billijkheidsoverwegingen geneigd om aan het door mij genoemde wetsartikel dat de huurder be schermt de voorkeur te geven boven het recht van de verhuurder die meent eigenaar te zijn gewor den van datgene wat oorspronkelijk aan de huur der in eigendom toebehoorde. De huurder zal dus erg ver moeten gaan bij een door hem teweegge brachte verandering, wil hij zijn eigendomsrecht kwijtraken. Betimmering en deuren moet hij ach terlaten, maar van de stoelen en projectie-appara tuur, soms zelfs vloeren en een centrale verwar mingsinstallatie met buizennet weet men nu waar om de huurder deze mag medenemen: zij zijn roe rend gebleven. Eigenlijk, om de zaak nog iets ingewikkelder te maken, zal de rechter die een geschil in deze krijgt te beslechten, in het bijzon der op nog een andere wijze van eigendomsver- krijging letten, doordat wat roerend is ook aldus onroerend kan worden: Heeft de huurder zijn vernieuwingen of vervangingen blijvend bestemd om deel uit te maken van het onroerend goed, zo zal de rechter zich afvragen. Geen huurder zal zo dom zijn, dat hij zich niet, wanneer hij die bedoe ling heeft, door de verhuurder schadeloos doet stellen. En laat hij dan zijn duiven, konijnen en vissen vooral niet vergeten, want deze onschuldige

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1951 | | pagina 3