verkeerd
emeerae inaru
{ruk
DE publiciteit rond het besluit van de alge
mene vergadering geen films te vertonen
van Duitse en Oostenrijkse origine uit de
naziperiode wekt de indruk alsof een
conflict zou zijn ontstaan tussen de be
trokken bewindslieden of de Regering en het
Bondsbcstuur en alsof laatstgenoemd College
ondergronds het nodige agitatiemateriaal zou aan
dragen om de publieke mening op zijn hand te
krijgen ten koste van de Overheid.
Deze indruk is verkeerd. De Bondsvergadering
had haar eigen beweegredenen voor haar met
algemene stemmen genomen besluit; nochtans
heeft zij daarmede niet te koop gelopen. Het
besluit dateert reeds van 13 December 1949 en
niemand, behalve de betrokkenen, had er van ge
hoord, totdat het jongste jaarverslag enige feiten
zonder commentaar vermeldde aangaande me
ningsverschillen, welke gerezen waren tussen het
Hoofdbestuur en het Beheersinstituut, dat zich in
zijn opvattingen gesteund zag door een der ambte
naren van Economische Zaken. Hieraan werd
toegevoegd een beknopte verantwoording van de
Voorzitter in de algemene vergadering, in het
bijzonder met betrekking tot het feit, dat als ge
volg van een en ander het Hoofdbestuur dooi
de economische recherche was verbaliseerd.
Het zijn deze feitelijke mededelingen, die de
aandacht van de pers hebben getrokken, eerst
van het weekblad ,,De Linie" en daarna van
verschillende andere persorganen. De conclusies,
die in een aantal publicaties getrokken zijn, zijn
niet voor onze rekening. Wij zien de zaak een
voudig zó, dat het Bondsbesluit in kwestie geen
bedrijfsregeling inhoudt in de zin van het Kartel-
besluit '41 en jKffdus ook niet aangemeld behoeft
te worden, en dat, indien de rechter het tegenover
gestelde mocht uitmaken, door de verantwoorde
lijke Minister zijn Ambtgenoot van Onderwijs,
onder wie de film ressorteert, gehoord niet zal
worden beslist omtrent toepassing, schorsing of
vernietiging zonder het advies van de hiervoor
competente Commissie van Advies te hebben in
gewonnen.
Naar onze bescheiden mening is het de vraag
of deze zaak rijp is voor de Minister, laat staan
voor de Regering, met wie terzake trouwens, wat
ons betreft, ook geen enkel contact is geweest.
Zij heeft zich afgespeeld in de lagere regionen en
wij zijn tenslotte met de politie in aanraking ge
komen. Of de officier tot vervolging zal overgaan
wachten wij rustig af.
Zulke conflicten, die zich in een maatschappe
lijk bestel, waarin de grondslag van de scheiding
der machten hoe langer hoe zwakker wordt en
ook de bedrijfsorganisatie in haar dagelijks leven
meer en meer met de overheidsadministratie te
maken krijgt, in toenemende mate zullen voor
doen, behoren tot de grensincidenten. Men blaz::
deze niet op tot ministeriële of regeringskwesties,
want dan zitten wij voortdurend in de prestige-
sfeer. Daarmee is niets en niemand gediend. Daar
door zou ons land bedrijfsorganisatorisch onbe
woonbaar gaan worden. Veel meer dan de poli
tieke kant van de zaak, die slechts een toevallige
is, zijn van belang de toepassing en de mate van
toepassing van wettelijke regelingen en besluiten
waarmede de zakelijke vrijheid onzer ondernemin
gen evenals haar organisatorische gemoeid is.
Overigens: de Duitse film loopt weer. Wil het
Beheersinstituut daarenboven de bezettingsfilms
aan de markt brengen, dan is dat zijn zaak. Hei
is echter de onze haar niet te vertonen, wat ook'
beslist worde. Zou 't niet voor alles een zaak van
gezond verstand zijn de hele affaire tot de juiste
proporties terug te brengen en haar desnoods ad
acta te leggen? Wat ons betreft: Schwamm
drüber!