15 welke de goegemeente overigens ook weinig be lang zou hebben ingeboezemd. Zoals reeds is op gemerkt werd wetenschappelijk vastgesteld, dat jeugdige delinquenten gaarne filmvoorstellingen bijwonen, wat waarschijnlijk verband houdt met hun heftig verlangen naar opwinding. In de krin gen van degenen, die zich bezig houden met kin derbescherming, reclassering en dergelijke, kan men vernemen dat jeugdige delinquenten deze al te grote verknochtheid aan de film delen met die kinderen, die wegens de ongunstige sociale ver houdingen waarin zij moeten leven vaak een toe vlucht zoeken in de bioscoop. Maar in deze krin gen dénkt men er niet aan om een causaal ver band te leggen tussen filmbezoek en jeugdmisdrijf. Men is er zich daar van bewust dat de film over het algemeen meer bijdraagt tot het voorkomen van misdrijf, dan tot het begaan er van 2).- Als een typisch voorbeeld van deze opvattingen uit de practijk zouden wij willen wijzen op het hiernaast afgedrukte, reeds eerder in dit orgaan gepubliceerde, memorandum, dat de British Ma- gistrates' Association (van welk duizenden leden tellend genootschap practisch alle leden van de Britse Magistratuur lid zijn) op 22 October 1948 overhandigde aan de Ministeriële Commissie voor Kinderen en Films. In twaalf punten wijst dit me morandum iedere beschuldiging aan het adres van de film met betrekking tot jeugdmisdrijf van de hand. Maar niet alleen door mensen uit de practijk, ook van wetenschappelijke zijde wordt gewaar schuwd tegen het trekken van oppervlakkige con clusies. Een befaamd criminoloog van internatio nale reputatie als Professor Sheldon Glueck van de Harvard Universiteit wijst er op, dat, terwijl men voldoende over de oorzaken van misdrijf weet om er zeker van te zijn dat oorlog een on vermijdelijke toeneming van anti-sociaal gedrag met zich brengt, wij eveneens weten ,,dat vele ten grondslag liggende oorzaken vooralsnog on bepaald zijn". En hij vervolgt: „Veel van de hui dige verwarring over de vraag „Wat moet er gedaan worden?" vloeit voort uit een al te gerede aanvaarding van opper vlakkige „oorzaken", welke kunst matig worden geïsoleerd van het samenspel van krachten die de g r o n d o o r z a k en z ij n van m i s d r ij f. Voorstellen tot genezing, welke op zulke oppervlakkige veronderstellingen omtrent ..oor zaken" berusten, zijn slechts gissingen, of een pleidooi voor een bepaald p r o g r a m m a" Dat dit laatste vooral met betrekking tot de film dikwijls het geval is. be hoeven wij hier niet te accentueren. Indien kapelaan Plantinga, respectievelijk het „Haarlems Dagblad", zich echter, alvorens ver- IINIIIIIllllllllllMHIIHIItlllli!ll'l!IIIHIIIIlllll!lll!HMIIII!ll!!l!llll}ll!ll!>l!ll!l!ll!l!ll!ll!ll!lll>IM;!!l!!tlll!ll(!HIIII!ll!lllllltllllll!ll>l!lllllll KINDEREN EN BIOSCOOP „Uw Raad is verzocht een memorandum Ie over handigen aan de Commissie, welke door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd benoemd om een ver slag uit te brengen over filmbezoek van kinderen. Uw Raad heeft deze zaak overwogen met betrekking tot het verband tussen filmbezoek en jeugdmisdrijf, en heeft het volgende memorandum aan de Commissie voorgelegd: 1 1. Er is een algemene overeenstemming onder de psychologen, dat de bioscoop zelden, indien ooit, de aanleiding is tot jeugdmisdrijven. 1 2. Anti-sociaal gedrag komt voort uit diepere oor- zaken dan het na-apen van dingen, die op het witte doek worden verricht. 3. Als de bioscoop er van wordt beschuldigd de oorzaak te zijn, dat een kind de verkeerde weg is opgegaan, zal men over het algemeen ontdek- ken, dat zulk een kind een type is, dat in ieder geval op de verkeerde weg zou zijn geraakt. 1 4. Er is geen bewijs van enig ander land, dat er verband bestaat tussen film en jeugdmisdrijf. I 5. De film houdt de jongens af van kattekwaad, de mannen uit de kroeg en de meisjes van de straat, j 6. De jeugd is niet slechter dan zij was voordat de bioscoop bestond, maar de bioscoop is een ge- 1 schikte zondebok, zoals de goedkope sensatie- f roman in zijn tijd. 7. Onderzoekingen hebben nooit enige wederzijdse betrekking ontdekt tussen jeugdmisdrijven en bio- scoopbezoek. s 1 Verdrietige gevoelens (emotional unhappiness) zijn de sterkste aanleiding tot jeugdmisdrijf. Hoogst- waarschijnlijk zal het verdrietige kind vergetelheid zoeken in de schijnwereld van de film. 9. Zowel misdrijf als al te grote verknochtheid aan j de film zijn een overdreven hunkering naar op- winding en te wijten aan gebrek aan aanmoedi- ging om meer creatieve liefhebberijen ter hand te nemen. 1 1 10. De films hebben alle één kenmerkende trek ge- meen: de misdadiger wordt voorgesteld als een laagstaand individu en de deugd verheerlijkt. 11. Indien de film wordt nageaapt, gaat het eerder I om de methode dan om het doel of het motief 1 van de misdadiger. 1 12. De filmclubs hebben zich een blijvende plaats ver worven (bedoeld worden hier de kinderfilmclubs; Red.). Uit getuigenissen blijkt dat zij van plaats tot plaats zeer verschillen. Zij kunnen een invloed ten goede zijn, maar daar zij een zakelijke onder- neming zijn is het van belang de situatie voor- zichtig gade te slaan." (The Magistrates' Association of Great Britain. Twenty-Eight An- nual Report and Statement of Accounts, 1 j 1947 48. Tavistock House South, Tavistock Sq., London, W.C. 1. pag. 18-19). HIIHHHIIIHIIIimmmfll»lllllMIIIIIIIIHIIIIMIHIIIII1lllllillMlllimitlllllllHlllllflllillllllllllllllfllllllHIIIII1IIIIIHIIIIIIII)lllll|llllll|~^

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 16