Literatuur over T^il m en IBednjf VOOR de baanbrekende arbeid, die door de Unesco is en wordt verricht met be trekking tot het onderzoek naar de structuur en de werkwijze van pers, film en radio en naar de voorwaarden waaronder deze mass media over de gehele we reld functionneren, moet men bewondering heb ben. Het is een taak, welke voordien op zo grote schaal nog nooit werd ondernomen, hoewel de behoefte aan voorlichting op dit gebied algemeen werd gevoeld. Wat pers en radio betreft beston den er practisch geen bronnen van informatie. De film was in dit opzicht minder stiefmoederlijk bedeeld, omdat het Ministerie van Handel van de Verenigde Staten van Amerika regelmatig in formaties verstrekte over de activiteit van de „tweede industrie" op de eigen en op de buiten landse markt. Deze, ongetwijfeld zeer nuttige, publicaties waren echter in wezen weinig meer dan voorzichtige schattingen van de marktvooruit- zichten voor Amerikaanse films. Reeds tijdens de eerste algemene conferentie van de Unesco, in December 1946 te Parijs ge houden, kwam men tot het inzicht dat men om tot een verwezenlijking van de voorgestelde plannen te komen een onderzoek diende in te stellen .naar de technische behoeften en mogelijkheden van pers, film en radio, inzonderheid in de landen die door oorlogsgeweld hadden geleden. Dit werk werd met zoveel voortvarendheid ter hand ge nomen, dat nog in 1947 een eerste rapport over twaalf door de oorlog getroffen landen waar onder Nederland kon worden gepubliceerd. De waarde van zulk een naslagwerk (bespro ken in de aflevering van 14 November 1947 van dit Orgaan) werd algemeen erkend zowel door de internationale organisaties die vrijheid van voorlich ting nastreven als door nationale bedrijfsvereni gingen en vakorganisaties. Deze erkenning was voor de Unesco een aansporing om voort te gaan op de ingeslagen weg. Een tweede rapport ver scheen in 1948, dat zich niet alleen bezig hield met landen die door de oorlog geleden hadden, maar ook met zekere gebieden in het Verre Oosten en in Zuid-Amerika. Unescc's derde algemene conferentie stelde vast dat deze rapporten als leidraad kunnen die nen bij het ontwerpen van plannen tot herstel en wederopbouw en onder meer ten doel hebben de Unesco in staat te stellen maatregelen te beramen ter verwijdering van de belemmeringen, welke aan een vrije uitwisseling van inlichtingen in de weg worden gelegd. Ook hun betekenis als na slagwerk voor pers-, film- en radiobedrijven en voor sociologische studies werd door deze con ferentie geaccentueerd. Betekende dit tweede rapport reeds een verbe tering doordat aandacht was geschonken aa.n de tekortkomingen van het eerste verslag, het derde, dat in 1949 verscheen en een overzicht bevatte van veertien andere landen, gaf in dit opzicht van verdere vooruitgang blijk en verstrekte bo vendien uitvoeriger inlichtingen betreffende orga nisatorische en wettelijke aspecten. Het resultaat van de in 1950 voortgezette onderzoekingen is thans gepubliceerd in een vier de deel (Reports on the [acilities of Mass Com- munication Press, Film, Radio IV, Unesco Pu- blication 899), dat de vorige uitgaven verre overtreft. In niet minder dan 605 bladzijden druks wordt rapport uitgebracht over de huidige status van pers, film en radio in vierenveertig landen, waarbij vrij uitvoerige overzichten van de histo rische groei worden gegeven en suggesties wor den gedaan omtrent de verdere ontwikkeling in de toekomst. Met deze publicatie is het aantal landen, waarvan 2ulke gegevens werden verzameld, op 87 gebracht. Samengesteld uit meer dan 150 afzonderlijke rapporten worden overzichten gegeven o.m. van Aden, Afghanistan, Australië, Basoetoland, Bets- joeanaland, Brits Guyana, Frans Somaliland, Guadeloupe, Guatemala, Iran, Irak, Ierland, Is raël, Jamaica, Kenya, Liechtenstein, Martinique, Monaco, Nicaragua, Noord Rhodesia, Nyassa- land, Oeganda, Panama, Salvador, Saoedi Arabië, Suriname, Swaziland, Syrië, Taganyika, Thai land, Unie van Zuid Afrika, Vaticaanstad, Ver enigde Koninkrijk, Verenigde Staten en Zuid Rhodesia. Zo lezen wij bijvoorbeeld over het uiterst dun bevolkte Suriname, dat het slechts zeven perma nente bioscopen telt waarvan er vier in de hoofdstad Paramaribo gevestigd zijn met een totale zetelcapaciteit van 5200. Er zijn geen com merciële smalfilmtheaters of reisbioscopen. He! jaarlijks aantal bioscoopbezoeken bedraagt circa 185.000; het bezoekcijfer is ongeveer 1 per bevol kingshoofd. De entreeprijzen variëren van 0,40 tot 2,50 en liggen 60 tot 70 boven die van 1939. De vermakelijkheidsbelasting is 20 van de netto-entreeprijs. Suriname heeft geen filmverhuurkantoren. De filmvoorziening geschiedt vanuit Trinidad, waar kantoren van alle major companies" gevestigd 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 20