36 genoemd artikel van de Bondsvoorwaarden bij niet cf niet tijdige levering gerechtigd is schadevergoeding te eisen; dat partij Weier derhalve terecht een geschil tegen partij Warner aanhangig heeft gemaakt en schadevergoeding heeft geëist; dat evenwel partij Warner overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van de Bondsvoorwaarden aan de partijen Luxembourg en Van der Linden heeft opgegeven aan welke adressen de trailer van de film „Charge van de Lichte Bri gade" moest worden doorgezonden, en dat niet is gebleken dat van deze huurders telegrafisch bericht is ontvangen dat zij de doorzendopgave niet tijdig zou hebben ontvangen; dat dus partij Warner alles heeft gedaan wat van haar kon worden verlangd om de trailer waarover dit geschil handelt tijdig in het bezit van partij Weier te doen zijn; dat partij Weier de trailer desondanks niet heeft ontvan gen, doordat partij Luxembourg in gebreke is gebleven deze trailer ingevolge het bepaalde in artikel 19 van de Bonds voorwaarden per eerste gelegenheid na de laatste voorstelling waarvoor zij bestemd was, door te zenden aan het adres dat hem door partij Warner was opgegeven; dat partij Van der Linden de trailer derhalve niet heeft ontvangen, doch in gebreke is gebleven daarvan kennis te geven aan partij Warner; dat partij Van der Linden hiertoe niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen, die in het onderlinge zakenverkeer tussen de leden betamelijk moet worden geacht, temeer daar zij van partij Warner een opgave had ontvangen om de trailer na vertoning door te zenden aan de bioscoop van partij Weier in Krimpen aan de IJsel; dat hieruit volgt dat partij Warner generlei schuld treft, zodat zij terecht heeft gevorderd dat partijen Luxembourg en Van der Linden haar vrijwaren voor de gevolgen van de toewijzing van de vordering; dat het schriftelijk verweer van de partijen Luxembourg en Van der Linden, dat elders in dit vonnis is geciteerd, geen feiten bevat die het niet doorzenden van de film door partij Luxembourg respectievelijk het niet reclameren wegens het uitblijven van de trailer door partij Van der Linden recht vaardigen; dat derhalve zowel partij Luxembourg als partij Van der Linden schuld treft voor het feit dat partij Weier de meer genoemde trailer niet heeft ontvangen; dat partij Weier daardoor schade heeft geleden, welke zij heeft geraamd op welk bedrag de Commissie redelijk acht; dat mitsdien de partijen Luxembourg en Van der Linden moeten worden veroordeeld de gevorderde schadevergoeding ieder voor de helft te betalen; dat de partijen Luxembourg en Van der Linden tevens moeten worden veroordeeld de geschilkosten, die zijn be paald op 50,ieder voor de helft te betalen; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: VEROORDEELT partij Luxembourg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan partij Weier te betalen een bedrag van alsmede tot betaling van ƒ25,geschilkosten aan het Secretariaat van de Commissie van Geschillen; VEROORDEELT partij Van der Linden om tegen be hoorlijk bewijs van kwijting aan partij Weier te betalen een bedrag van alsmede tot betaling van ƒ25, geschilkosten aan het Secretariaat van de Commissie van Geschillen; Aldus gewezen te Amsterdam op 2 April 1952. O In zake; M. J. W. PETERS, exploitant van het Scala Theater te Venlo, kantoorhoudende aldaar aan de Van Cleefstraat 33, eiser, verder te noemen, partij Peters, contra WARNER BROTHERS' FIRST NATIONAL PICTU- RES N.V., te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Keizersgracht 778. gedaagde, verder te noemen, partij Warner, L. TH. AARDENBURG, exploitant van het Scala Theater te Medemblik, Bagijnhof 13 aldaar, gedaagde in vrijwaring, verder te noemen, partij Aardenburg. De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE. dat partij Peters bij request d.d. 21 Januari 1952 een ge schil contra partij Warner aanhangig heeft gemaakt, van welk request afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat wordt beschouwd als hier te zijn ingelast: dat partij Warner bij request d.d. 26 Maart 1952 heeft gevorderd dat partij Aardenburg haar zal vrijwaren voor de gevolgen van toewijzing van de vordering van partij Peters; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting te houden op Woensdag 2 April 1952 op het Bonds bureau, te Amsterdam; dat aldaar zijn verschenen Mejuffrouw G. Groenenberg, gemachtigde van partij Warner, alsmede de heer L. Th. Aardenburg; dat partij Peters niet is verschenen doch bericht van ver hindering aan de Commissie heeft doen toekomen met de mededeling dat zij aan haar schriftelijke klacht niets heeft toe te voegen; dat Mejuffrouw G. Groenenberg, namens partij Warner, in hoofdzaak heeft verklaard dat zij zich refereert aan het geen ter zake van dit geschil in de stukken is vermeld; dat de heer L. Th. Aardenburg in hoofdzaak heeft ver klaard dat de tekenfilm „Swooner Crooner" per postpakket aan de bioscoop van partij Peters is doorgezonden, omdat dit volgens zijn ervaring door het ontbreken van een spoor wegstation in Medemblik de snelste wijze is waarop een film vanuit Medemblik kan worden geëxpediëerd; dat hij niet kan inzien dat partij Peters door het te laat ontvangen van genoemde tekenfilm een schade van zou hebben geleden; OVERWEGENDE: dat de drie bij dit geschil betrokken partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en dat ingevolge het be paalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbi trage-Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uit sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat partij Warner de tekenfilm „Swooner Crooner" aan partij Peters heeft verhuurd en aan partij Aardenburg tijdig aanwijzingen heeft gegeven aangaande de doorzending van deze film naar de bioscoop van partij Peters in Venlo: dat partij Peters de film te laat heeft ontvangen zodat zij in de twee voorstellingen die op Vrijdag zijn gegeven niet kon worden vertoond, waardoor schade is geleden, welke schade door partij Peters wordt begroot op dat in artikel 23 van de Bondsvoorwaarden is bepaald, dat de verzending van al het in deze voorwaarden bedoelde materiaal geschiedt, zowel door de verhuurder als door de huurder, per spoor, franco-expressegoed leveringstijd

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1952 | | pagina 37