UITSPRAAK GEMENGDE COMMISSIE
VAN GESCHILLEN
37
verzekerd, tenzij uitdrukkelijk anders is overeengekomen;
dat op de naleving van de^e bepaling is aangedrongen
door middel van publicaties in het Officieel Orgaan van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond van 2 April en 9 Juli
1951. alsmede met circulaire nr. 130 d.d. 6 Juni van het
Hoofdbestuur gericht aan alle leden van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond;
dat hier niet ter zake dienende is of vervoer van films
per postpakket vanuit Medemblik te prefereren zou zijn
omdat deze wijze van verzending nu eenmaal niet is toe
gestaan tenzij zulks uitdrukkelijk tussen huurder en ver
huurder is overeengekomen, hetgeen hier niet het geval is;
dat partij Warner derhalve geen schuld treft voor het feit
dat partij Peters de tekenfilm „Swooner Crooner" te laat heeft
ontvangen, zodat zij terecht heeft gevorderd dat partij
Aardenburg haar vrijwaart voor de gevolgen van toewijzing
van de vordering van partij Peters;
dat de door partij Peters gevorderde schadevergoeding
ad niet onredelijk kan worden geacht en derhalve
behoort te worden toegewezen;
dat mitsdien partij Aardenburg moet worden veroordeeld
tot betaling van de gevorderde schadevergoeding alsmede
tot betaling van de geschilkosten, die zijn bepaald op 50,
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT partij Aardenburg om tegen behoorlijk
bewijs van kwijting aan partij Peters te betalen een bedrag
van alsmede tot betaling van de ƒ50,geschil-
kosten aan het Secretariaat van de Commissie van Ge
schillen.
Aldus gewezen te Amsterdam op 2 April 1952.
De GEMENGDE COMMISSIE VAN GESCHILLEN
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en de Nederlandsche
Vereeniging van Bioscoopreclame-Exploitanten heeft het vol
gende arbitraal vonnis
gewezen in zake:
FIRMA ATU, BUREAU VOOR THEATERRECLAME,
firmanten P. J. Burbach en A. Turèl, kantoorhoudende te Am
sterdam aan de Vijzelstraat 100, eiseres, contra
N.V. BIOSCOOP EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ
FRANS HALS, exploiterende het Frans Hals Theater te
Haarlem, gevestigd aldaar, en kantoorhoudende aldaar aan
de Schoterweg 14, gedaagde.
De Gemengde Commissie van Geschillen, ingevolge arti
kel 3 van de arbitrage-overeenkomst tussen de Nederlandsche
Bioscoop-Bond en de Nederlandsche Vere-enigiug van Bio
scoopreclame-Exploitanten benoemd en aangewezen als arbi
tragecommissie voor de beslechting van geschillen tussen één
of meer leden van de Bioscoop Bond enerzijds en én of meer
leden van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscoop
reclame-Exploitanten anderzijds;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 3 Januari 1952 e-en geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt
als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting
gehouden op Maandag 11 Februari 1952 op het Bureau van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te
Amsterdam;
dat aldaar op het vastgestelde tijdstip voor de Commissie
verschenen zijn de heren P. J. Burbach en A. Turèl, firman
ten van eiseres, en E. Prager, directeur van gedaagde;
dat de heer E. Prager namens gedaagde in hoofdzaak heeft
verklaard, dat er voor gedaagde om persoonlijke redenen on
overkomelijke bezwaren bestaan om op welke wijze ook zaken
te doen met eiseres; dat gedaagde hiervan aan de heer W.
Quist, eigenaar van het reclamebureau Actief Film te Gro
ningen, die het recht voor de vertoning van projectieplaten
en reclamefilms in gedaagdes theater heeft gepacht, mede
deling heeft gedaan en dat ook eiseres hiervan op de hoogte
was; dat in de pachtovereenkomst tussen gedaagde en de
heer Quist voornoemd is bepaald, dat gedaagde het recht
heeft om zonder opgaaf van redenen de door de heer
Quist ter vertoning aangeboden projectieplaten en reclame
films te weigeren; dat gedaagde dit standpunt ook heeft
ingenomen ten opzichte van de reclamefilm van de gemeente
Haarlem voor een woningbouwlening, aangezien haar bleek,
dat de opdracht voor de vertoning afkomstig was van eiseres;
dat gedaagde niet kan inzien, dat het haar niet vrij zou
staan om de vertoning van deze film te weigeren, aange
zien zij contractueel tegenover de heer Quist niet tot ver
toning verplicht was en dat zij met eiseres in geen enkele
contractuele verhouding staat; dat zij weliswaar de film
heeft vertoond, maar dat zij dat uitsluitend heeft gedaan
om het gemeentebestuur van Haarlem ter wille te zijn; dat
gedaagde dan ook het standpunt inneemt, dat de vor
deringen van eiseres ongegrond zijn;
dat de heren P. J. Burbach en A. Turèl namens eiseres in
hoofdzaak hebben aangevoerd, dat het voor de richtige uit
voering van belangrijke opdrachten voor de vertoning van
reclamefilms en projectieplaten in een groot aantal Neder
landse bioscopen noodzakelijk is, dat van tevoren vaststaat,
dat de vertoning zonder strubbelingen verloopt en dat met
het oog daarop in artikel 4 van het Algemeen Bedrij fsregle-
ment van de Nederlandsche Vereeniging van Bioscooprecla
me-Exploitanten is bepaald, dat de leden verplicht zijn eikaars
opdrachten te aanvaarden en uit te voeren, tenzij d'e uitvoering
wegens plaatsgebrek op grond van bestaande verplichtingen
tegenover derden onmogelijk is; dat eiseres bij de uitvoering
van grote opdrachten bij geen enkele van haar collega's
en bij geen enkele bioscoopdirectie op bezwaren stuit behalve
bij gedaagde, die haar stelselmatig moeilijkheden in de weg
legt; dat eiseres in het onderhavige geval door de aanvan
kelijke weigering om de reclamefilm te vertonen tegenover
het gemeentebestuur van Haarlem in een kwaad daglicht is
gesteld en dat overigens gedaagde door haar weigering om
van eiseres afkomstige opdrachten uit te voeren niet de'zorg
vuldigheid in acht neemt, welke in het zakenverkeer 'in het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf en het Nederlandse
bioscoopreclamebedrijf geboden is;
dat de heer Prager namens gedaagde hierop in hoofdzaak
heeft geantwoord, dat hem de door eiseres geciteerde bepa
ling uit het reglement van de Vereeniging van Bioscoop
reclame-Exploitanten niet regardeert en dat hij voor wat
zijn houding ten opzichte van de leden van genoemde ver
eniging betreft zich uitsluitend baseert op zijn overeenkomst
met de heer Quist voornoemd, aan wie het ten slotte was
voorbehouden om de pachtovereenkomst in overeenstemming
te brengen met de bepalingen van voornoemd reglement dan
wel de pachtovereenkomst op te zeggen;
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid is van de Nederlandsche Vereeniging van
Bioscoopreclame-Exploitanten en gedaagde lid is van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat in artikel 1 van de Arbitrage-overeenkomst tussen die
verenigingen is bepaald, dat van 12 December 1938 af alle
geschillen tussen een of meer leden van de Bond enerzijds en
een of meer leden van de Vereeniging anderzijds met uit
sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan
arbitrage zoals die in die overeenkomst is geregeld;
dat derhalve de Gemengde Commissie van Geschillen
bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en daarin uit
spraak te doen als arbitragecollege welks beslissingen vat-