OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitrage-Bondsreglement van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uit
sluiting van de burgerlijke
Bcndsarbitrage, zoals die
ment;
recht'
er zijn
ond
erworpen aan de
geregeld in dat Arbitrageregle-
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat gedaagde generlei verweer ter kennis van de Commis
sie heeft gebracht en dat de ingestelde vordering aan de Com
missie niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt:
dat derhalve het eerste gedeelte van de vordering behoort
te worden toegewezen met dien verstande, dat het tweede
gedeelte als prematuur moet worden afgewezen;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR
BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde tot onmiddellijke levering van
een normaal filmprojectie-apparaat merk Hahn II compleet
met zuil, motor en roterende soundbox, 1 zaalluidspreker in
kast, cabineluidspreker, transformator 35 Ampère, versterker,
filmkist, alsmede 5 stuks 900 m. spoelen, zulks op straffe van
een dwangsom van 25.per dag voor elke dag, dat ge
daagde met de levering aan eiser, nadat dit vonnis in kracht
van gewijsde is getreden, in gebreke blijkt;
VEROORDEELT gedaagde tevens in de kosten der arbi
trage, bedragende 50.
Aldus gewezen te Amsterdam op 30 April 1952.
In zake:
N.V. MAATSCHAPPIJ VOOR CINEGRAFIE, geves
tigd te Amsterdam, exploiterende het filmverhuurkantoor
Centraal Bureau voor Ligafilms en kantoorhoudende aan de
Den Texstraat 16, aldaar, verder te noemen eiseres, contra
PALIL KIJZER, wonende Ruysdaelkade 35 te Amster
dam, verder te noemen gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van
geschillen, waaromtrent door het daarbij betrokken lid van
de Bond met de andere partij is overeengekomen, dat zij ter
beslechting zullen worden onderworpen aan de arbitrage van
de Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request d.d. 18 April 1952 een geschil
contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, waarvan een
afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat geacht wordt hier
te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op Woensdag, 30 April 1952 op het Bureau van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te
Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn de heren W. Hulshoff Pol en
L. A. Levy, respectievelijk directeur van eiseres en leider
van eiseresses filmverhuurkantoor, alsmede P. Kijzer, ge
daagde;
dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat het hem
aanvankelijk verwonderd heeft, dat eiseres twee copieën van
de korte film „Symphonie sous Ie soleil" bestelde en dat hij
daarover van Parijs uit telefonisch inlichtingen aan de heer
L. A. Levy van eiseres heeft gevraagd, die hem heeft mede
gedeeld, dat de korte film zou worden gebruikt ter aanvul
ling van eiseresses hoofdfilm ,,In het hart van de Casbah",
waarvan zij twee copieën bezat; dat eiseres met haar brief
van 25 Januari 1952 aan gedaagde heeft doen weten, dat
zij de korte film in kwestie voor maximum wilde
kopen, echter op voorwaarde, dat gedaagde de zekerheid
moest hebben „dat de film in eerste vertoning in behoorlijke
theaters in de drie hoofdplaatsen en de grote provincie
plaatsen onder te brengen is"; dat eiseres wist en ook niet
anders verwachten kon dat gedaagde niet bij machte was
afsluiting van vertoningscontracten voor een afzonderlijke
korte film voor de drie hoofdplaatsen en de grote provincie
plaatsen te garanderen, daar zulks alleen mogelijk is na
overleg met en met goedkeuring van de ondernemers der
bioscopen in al deze plaatsen, die nu eenmaal niet in Parijs,
waar gedaagde toen vertoefde, aanwezig waren; dat hij, toen
de film later niet naar genoegen van eiseres bleek, getracht
heeft een andere koper voor de onderhavige film te vinden,
waarin hij niet is geslaagd; dat hij voorts, ten einde de schade
van eiseres te beperken, heeft voorgesteld de beide copieën
naar Parijs terug te sturen, opdat de Franse verkoopster
een poging zou kunnen doen deze copieën elders te plaatsen;
dat dit voorstel is afgestuit op de conditie van eiseres, dat
de copieën onder rembours zouden worden geretourneerd,
welke conditie de Franse verkoopster niet kon aanvaarden;
dat hij derhalve het standpunt inneemt, dat hij niet aanspra
kelijk is voor de schade, welke eiseres beweert te hebben
geleden en dat, indien er naar het oordeel der Commissie
wel sprake van schade zou zijn, zijn aansprakelijkheid in
ieder geval niet de tweede copie der onderhavige film be
treft, daar deze copie zeker niet op zijn advies is besteld;
dat de heer L. A. Levy namens eiseres in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij de film ,,In het hart van de Casbah"
reeds op 4 December 1951 aan een premièretheater in een
der hoofdplaatsen zonder bijwerk had verhuurd en dat hij
dus voor deze hoofdfilm geen bijwerk nodig had; dat in de
bevestiging, welke eiseres op 25 Januari 1952 aan gedaagde
heeft gezonden, van genoemde film dan ook geen sprake is;
dat hij ook bij het telefonisch gesprek, dat hij op 27 Januari
met gedaagde (die toen in Parijs vertoefde) heeft gevoerd,
geen melding van de film „In het hart van de Casbah
heeft gemaakt; dat de korte film „Symphonie sous Ie soleil"
na aankomst in het geheel niet beantwoordde aan de ver
wachtingen, die eiseres op grond van de enthousiaste ver
klaringen van gedaagde mocht koesteren; dat gedaagde niet
voldaan heeft aan de door hem gegeven garantie, zoals in
eiseresses brief van 25 Januari 1952 is bedongen en dat hij
derhalve verplicht is de door eiseres geleden schade te ver
goeden; dat hij aanbiedt de film in kwestie voor de Com
missie te vertonen, opdat de Commissie door eigen aan
schouwen kan beoordelen, dat de film niet aan redelijke
kwaliteitseisen voldoet;
dat het lid der Commissie, de heer E. J, Verschueien, aan
eiseres de vraag heeft gesteld, of zij wel eens meer een
garantie als waarvan in het onderhavige geschil sprake is,
vraagt van degeen door wiens bemiddeling zij een film
koopt;
dat de heer W. Hulshoff Pol namens eiseres hierop in
hoofdzaak heeft geantwoord, dat eiseres dergelijke garanties
nooit vraagt, daar zij niet gewend is films ongezien te kopen;
dat zij in het onderhavige geval wel zonder de film te
hebben gezien tot aankoop is overgegaan, daarbij vertrou
wende op de deskundigheid van gedaagde;
OVERWEGENDE:
dat eiseres lid is van de Nederlandsche Bioscoop-Bond en
dat tussen partijen blijkens eiseresses brief van 10 April
1952 en gedaagdes schriftelijke bevestiging van 15 April
1952 is overeengekomen, dat alle geschillen tussen partijen,
welke eventueel uit de transactie betreffende de korte film
„Symphonie sous Ie soleil" (en een aantal andere hier niet
ter zake doende transacties) mochten voortkomen, met uit-