29
dat gedaagde, hiervan in kennis gesteld, met haar brief
van 29 Mei jl. bezwaren tegen deze rekening heeft opge
worpen, van welke brief een afschrift aan dit vonnis is
gehecht en welke geacht wordt hier te zijn ingelast;
dat eiseres, hiervan in kennis gesteld, cp 5 Juni 1952 aan
de Commissie heeft geschreven:
„In antwoord op het schrijven van R.K.O. het volgende:
met 20000 stuks folders zou onze campagne niet door
gaan, hierbij was de heer Remmelenkamp aanwezig,
waarbij de heer Appelboom mij dan ook 35000 stuks
toezegde.
Er werd door mij gezegd, dat deze folders Woensdag
reeds bij de drukker moesten zijn daar deze de folders
in de couranten moest inleggen.
Donderdags belde de heer Appelboom dat de eerste
20000 folders om 12 uur zouden arriveren en met 2 uur
verschil de resterende 15000 stuks, deze waren echter
nog nat zodat dat niet tezamen kon.
Op deze verklaring hebben de drukkers dan ook ge
wacht, hierover spreekt de heer Appelboom niet meer
(schijnbaar vergeten).
Het gehele schrijven van R.K.O. is dan ook bezijden de
waarheid en ik verzoek Uw Commissie de heer Remme
lenkamp in deze te willen horen, ter zitting werd dit
toch door Uw voorzitter gezegd', temeer daar deze
kwestie dan geheel en al mee is opgelost.
Hopende, dat U mijn verzoek in deze kunt billijken, ver
blijf ik inmiddels met de Uw toekomende hoogachting,
w.g. L. van Praag
Steenstraat 39
Leiden".
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond alle geschillen tussen leden onderling met uit
sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de
Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitrage
reglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het
onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn
voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
dat tussen partijen vaststaat, dat eiseres op Maandag, 26
November of althans op Maandag, 3 December 1951 ter
filmbeurze gevraagd heeft om levering per 13 December
1951 van 35.000 exemplaren van het strooibiljet, welke als
een speciale reclame voor de film ,,Alice in Wonderland"
op grote schaal zou worden verspreid in de verschillende
gemeenten, waar genoemde film in vertoning zou komen;
dat eiseres gesteld heeft, dat gedaagde haar tijdige levering
van de gevraagde 35.000 strooibiljetten heeft toegezegd en
dat gedaagde daartegenover stelt slechts levering op 13
December van 20.000 biljetten te hebben toegezegd zonder
zich tot levering van de overige 15.000 biljetten op dezelfde
datum te hebben verplicht;
dat gedaagde echter erkend heeft aan eiseres bij het be
wuste gesprek ter filmbeurze op 26 November of 3 Decem
ber wel heeft toegezegd haar uiterste best te doen om ook
de resterende 15.000 biljetten op 13 December te leveren;
dat uit deze laatste toezegging van gedaagde in ieder geval
de verplichting voortsproot om onmiddellijk bij de drukker
der biljetten de nodige stappen te doen om aflevering van
het volle aantal van 35.000 stuks op 13 December, mogelijk
te maken en tevens om, indien haar zou blijken, dat levering
van dit aantal op die datum niet mogelijk zou zijn en ge
daagde had in het tijdsverloop tussen het vorenbedoelde ge
sprek ter filmbeurze en de datum van 13 December vol
doende tijd om zich daarvan te vergewissen eiseres tijdig
er van te verwittigen, dat er op 13 December slechts 20.000
biljetten zouden worden afgeleverd;
dat de Commissie onder de gegeven omstandigheden het
horen van de heer Remmelenkamp als getuige niet ter zake
dienende acht;
dat wat er ook zij van de op 13 en 14 December tussen
partijen gevoerde telefonische gesprekken, er in ieder geval
geen grond bestaat om aan te nemen, dat eiseres het perso
neel, dat de biljetten tezamen met het weekblad ,,De Sleutel
stad" moest verspreiden, zo lang zou hebben vastgehouden,
als niet bij haar de verwachting was gewekt, dat de ontbre
kende 15.000 biljetten alsnog op 13 of 14 December zouden
arriveren;
dat gedaagde door te verzuimen eiseres tijdig te waarschu
wen, dat levering van de volle 35.000 biljetten op 13 Decem
ber niet mogelijk zou zijn, aansprakelijk moet worden geacht
voor de schade, d'ie eiseres geleden heeft;
dat echter op 13 December nodeloos kosten zijn gemaakt,
daar de eerste 20.000 biljetten reeds die dag verspreid hadden
kunnen worden, zodat het laten wachten der lopers, waarvoor
f 112.en ƒ36.is tezamen 148.is gedeclareerd, niet
nodig was geweest;
dat gedaagde voor dit deel der schade niet aansprakelijk
geacht kan worden, zodat het toe te wijzen bedrag moet
worden verminderd tot 152.50;
dat derhalve de vordering ten dele en wel tot een bedrag
van 152.50 moet worden toegewezen en gedaagde mitsdien
moet worden veroordeeld om aan eiseres een bedrag van
f 152.50 te betalen;
dat de geschilkosten, die met het oog op de omvang van
het geschil op 50.zijn bepaald, door beide partijen ieder
voor de helft gedragen moeten worden;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BIL
LIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen behoorlijk bewijs
van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van 152.50
(éénhonderd twee en vijftig 50/100 gulden);
VEROORDEELT ieder der partijen tot betaling van
25.geschilkosten.
Aldus gewezen te Amsterdam op 7 Juli 1952.
In zake:
N.V. EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ AMSTELO-
DAMUM, gevestigd te Amsterdam, exploiterende het Rialto
Theater en kantoorhoudende aldaar aan het Sarphatipark
92, eiseres, contra
R. A. VAN MOURIK, eigenaar van het filmverhuurkan
toor Mehor Films te Den Haag, wonende aan de Jan van
Nassaustraat 84, aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het
Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen
als arbitrage-college voor de beslechting onder meer van ge
schillen tussen leden van de Bond onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij reguest d.d. 23 Mei 1952 een geschil contra