Nogmaals de
Vermakelijkneias-
belasting
„In een vorig artikel (zie „Financieel Over-
heidsbeheer" nr. 11) hebben wij de gang van
zaken, die heeft geleid tot de huidige impasse in
zake de tarieven van de vermakelijkheidsbelas-
belasting voor bioscopen, meer breedvoerig in
herinnering gebracht. Wij hebben hierbij een lan
delijke liquidatie van deze aangelegenheid bepleit.
Het zij ons vergund op dit laatste nog even nader
in te gaan", aldus vervolgt de heer Kooiman uit
Hilversum zijn in ons vorig nummer geciteerde
publicatie over het Overheidsbeleid terzake van
de vermakelijkheidsbelasting.
„Vastgesteld moet worden dat de nu be
staande toestand uniek is", schrijft de heer Kooi
man. „De regering dwingt de gemeenten een
bepaald vrij drastisch en sterk eenzijdig tarief
in het leven te roepen, onder bedreiging van
korting op de uitkering financiële verhouding.
Dit dreigement verliest na enkele jaren ten ge
volge van een wetswijziging, welke overigens
niets met deze zaak uitstaande heeft, zijn kracht
en daarmede ontvalt de gemeenten feitelijk het
enige argument, waarmede zij het 35/45 -tarief
nog met enige schijn van redelijkheid konden ver
dedigen. En daarmede is het tijdperk der moei
lijkheden op dit gebied ingeluid. Tot juist begrip
diene, dat het ver van ons is te ontkennen dat
de bioscopen in de jaren 1946 en 1947 buiten
gewoon goede zaken hebben gemaakt. Evenmin
zouden wij bereid zijn toe te geven, dat het hui
dige tarief in het algemeen op dit moment de
doodsteek voor de bioscoopexploitanten, zou be
tekenen. Behoudens enkele uitzonderingen gaat
het deze ondernemingen geenszins slecht en het is
stellig niet zo ver, dat de exploitatie-mogelijkhe-
den op zichzelf belastingverlaging dringend zou
den vereisen. De vraag kan echter worden ge
steld: moeten de gemeenten daarop dan wachten?
Heeft in wezen de hoogte van het tarief der ver
makelijkheidsbelasting ook maar iets te maken
met de financiële uitkomsten van de onderneming
die deze belasting, al dan niet volledig op het
publiek verhaald, is verschuldigd? De vraag stel
len is haar ontkennend beantwoorden. Op deze
grondslag kan een tarief voor de vermakelijk
heidsbelasting toch in redelijkheid niet worden
opgebouwd. Wil de rechtvaardigheid op dit ge
bied worden betracht dan zal aan de nu be
staande discriminatie vroeg of laat een eind moe
ten worden gemaakt.
Vele gemeenten zullen dit willen, doch, om
financiële redenen, niet kunnen. Het is maar al
te zeer bekend dat de moeilijkheden om de touw
tjes aan elkaar te knopen, van lieverlede in om
vang toenemen. Verschillende gemeenten, die bij
de aanvang van de noodvoorziening gemeentefi-
nanciën, nog sluitende begrotingen hadden, heb
ben thans weer met tekorten te kampen. Alom
moet men vaststellen, dat het uitgavenpeil een
voortdurend stijgend aspect toont. Alleszins be
grijpelijk is het dus, dat de plaatselijke besturen
over het algemeen minder dan ooit aan het denk
beeld kunnen toegeven, vrijwillig een min of
meer aanzienlijke belastingopbrengst prijs te ge
ven. De begrotingen zijn veelal op de hoge op
brengst der vermakelijkheidsbelasting ingesteld,
zodat; zou de neiging bestaan om aan, het billijke
verlangen der bioscoopexploitanten tegemoet te
komen, de begrotingspositie deze opwelling al
dadelijk in de kiem zou smoren.
Op deze situatie past naar onze mening slechts
één oplossing. De regering heeft deze toestand
doen ontstaan, op haar rust bijgevolg de zede
lijke plicht voor een bevredigende oplossing te
zorgen. Deze kan worden gevonden in het
verplicht terugbrengen van het 35/45 %-tarief
tot het voorheen in de gemeenten geldende tarief,
met volledige financiële schadeloosstelling voor
de te derven belastingopbrengst door middel van
het gemeentefonds. Nu de oorspronkelijke opzet
van deze gehele aangelegenheid volkomen in het
zand is gelopen zullen o.i. de consequenties hier
van moeten worden aanvaard. De regering zal
thans bezwaarlijk de gemeenten met de brokken
kunnen laten zitten.
Het ogenblik voor deze maatregel is gunstig,
de verlenging van de noodvoorziening staat aan
stonds voor de deur. Aan al de overwegingen,
welke daarbij aan de orde zullen komen, zouden
wij het vorenstaande gaarne willen toevoegen."