IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
32
hoger beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitrage-college in tweede en hoogste instantie;
dat appellante overeenkomstig het daaromtrent in het Arbi
trage-Bondsreglement bepaalde tijdig in beroep is gekomen;
dat appellantes eerste grief betreft de uitleg van de Com
missie van Geschillen van de clausule in de overeenkomst,
waarin is bepaald dat appellante geen verantwoording neemt
voor het al dan niet accoord gaan van de respectieve zaal
eigenaren met de overdracht, aangezien naar haar mening een
weigering van een zaaleigenaar geen koop-vernietigende wer
king heeft;
dat appellantes tweede grief betreft de opvatting van de
Commissie van Geschillen, dat de toestemming van de Bond
om een exploitatie over te nemen een bestendig gebruikelijk
beding is, welke opvatting zij bestrijdt;
dat de Raad deze grieven en de overige argumentering van
appellante niet onderschrijft en wel op de volgende gronden;
dat bij de onderwerpelijke overeenkomst tussen partijen, ge
dateerd 19 Februari 1952, door apoellante wordt overgedra
gen aan géïntimeerde de volledige exploitatie der biosco
pen in Monster, Lekkerkerk en Boskoop, dat wil zeggen het
bedrijf zoals het reilt en zeilt en niet zoals appellante
stelt uitsluitend het materiaal i.c. de filmapparaten aldaar,
aangezien de apparatuur, weliswaar een belangrijk, maar een
ondergeschikt onderdeel is van de volledige exploitatie
zijnde deze apparatuur zelfs niet gespecificeerd in de over
eenkomst en overigens ook niet geleverd en voorzover de
bedoeling zou hebben voorgezeten uitsluitend de apparatuur
te verkopen, dan de clausule waarbij appellante zich verplicht
medewerking aan de overschrijving van de vergunning te
verlenen, welke clausule in het kader van een verkoop van
de volledige exploitatie past, volkomen onbegrijpelijk zou zijn;
dat de voorwaarde, dat a^nellante geen verantwoordelijk
heid neemt, voor het al dan niet accoord gaan van de respec
tieve zaaleigenaren met de overdracht, door appellante wel
moest worden bedongen omdat zij niet contractueel de
beschikking over de desbetreffende zalen had;
dat echter, ingeval een zaaleigenaar rechtstreeks inmiddels
met een derde een huurovereenkomst zou aangaan zoals
in feite in Monster is geschied appellante niet in staat
zou zijn aan géïntimeerde de volledige exploitatie over te
dragen, zoals in de overeenkomst uitdrukkelijk is gestipu
leerd de overdracht hiervan staat of valt met de beschik
king over de zaal dus geen levering zou kunnen volgen,
weshalve géïntimeerde naar het oordeel van de Raad ook
niet de koopsom voor die exploitatie verschuldigd is;
dat wat de exploitaties in Lekkerkerk en Boskoop betreft
een aanvrage van géïntimeerde bij de Nederlandsche Bio
scoop-Bond om toestemming tot overname daarvan is gewei
gerd, eerstgenoemde nog door appellante zelf wordt geëxploi
teerd en laatstgenoemde stil ligt;
dat de Raad het met de Commissie van Geschillen eens is,
dat het in het Nederlandse bioscoopbedrijf usantiëel is dat
overeenkomsten tot overdracht van, een exploitatie worden
aangegaan onder het voorbehoud van goedkeuring door de
Nederlandsche Bioscoop-Bond en betrokkenen als leden van
de Bond geacht moeten worden de Statuten en Reglementen
van hun organisatie te kennen waarin is bepaald, dat bij
overname van bestaande bedrijven voor het gaan exploiteren
daarvan toestemming van en inschrijving door het Hoofd
bestuur in het Bedrijfsregister vereist is, zodat de onderhavige
overeenkomst geacht moet worden door betrokkenen als leden
van de Bond stilzwijgend onder dit beding te zijn aangegaan;
dat op vorenstaande gronden het vonnis van de Commissie
van Geschillen, waarbij de overeenkomst van 19 Februari
1952 tussen partijen in zake de exploitaties in Monster, Lek
kerkerk en Boskoop ontbonden werd verklaard en appellante
werd veroordeeld tot teruggave van aan géïntimeerde,
bevestigd moet worden en appellante moet worden veroor
deeld tot betaling van de arbitragekosten in beide instanties,
welke in tweede instantie worden bepaald op 75,zodat
zij in totaal 125.komen te bedragen,
RECHTDOENDE IN HOGER BEROEP ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschil
len, waarvan beroep;
VEROORDEELT appellante tot betaling van de geschil-
kosten in beide instanties, in totaal bedragende 125,(hon
derdvijfentwintig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam op Vrijdag 6 Februari
1953.
In zake:
STICHTING ONDERLINGE STUDENTEN STEUN,
gevestigd te Amsterdam en domicilie gekozen hebbende ten
kantore van Mr. K. E. Leoni, in het Beursgebouw, Kamer 5,
Damrak 62a, aldaar, appellante, contra
J. TEDERS Jr., binnenhuisarchitect, wonende te Amster
dam en domicilie gekozen hebbende ten kantore van Mr.
O H. Lind, Herengracht 420, aldaar, géïntimeerde.
De Raad van Beroep (Tweede Kamer) van de Nederland
sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbi
trage-college voor de beslechting van geschillen in tweede en
hoogste instantie tussen leden en donateurs van de Neder
landsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschil
len (Eerste Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond,
gewezen op 17 September 1952, van welk vonnis de beslissing
luidt:
Ontzegt aan partij-Kriterion haar vordering;
Verklaart ontbonden de op of omstreeks 1 November 1947
tussen partijen aangegane huurovereenkomst betreffende draai-
klapstoelen;
Veroordeelt partij-Kriterion om aan partij-Teders te betalen
een bedrag van met de rente volgens de wet;
Veroordeelt partij-Teders in de kosten der arbitrage over
de exceptie van onbevoegdheid zoals reeds in het voorlopig
arbitraal vonnis gewezen op 30 Mei 1951 is bepaald be
dragende 50,en partij-Kriterion in de overige arbitrage-
kosten, eveneens bedragende 50,
Verstaat dat beide partijen haar eigen kosten van rechts
kundige bijstand dragen."
dat appellante bij request van 11 October 1952 beroep heeft
aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Ge
schillen (Eerste Kamer) d.d. 17 September 1952, van welk
request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting van
19 December 1952 op het Bureau van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde
haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten
nader mondeling toe te lichten;
dat op gemelde plaats zijn verschenen Mr. P* Meerburg,
bestuurder van appellante, benevens de rechtskundig raads'
man Mr. K. E. Leoni, enerzijds, en de heer J. Teders Jr. en
zijn raadsman Mr. C. H. Lind, anderzijds;