ARBITRALE VONNISSEN IN HOGER BEROEP
40
omdat zij zelve uitsluitend de verantwoordelijkheid dragen
voor de reclame, die zij voor haar bioscoopvoorstellingen
maken;
dat appellanten zich al evenmin kunnen verschuilen achter
de reclame van de filmleverancier hoe afkeurenswaardig
die reclame ook zoude zijn daar appellanten als onder
nemers van bioscopen zelve baar reclame, rekening houdende
met de plaatselijke omstandigheden, moeten maken en daar
voor de verantwoordelijkheid moeten dragen;
dat de gewraakte advertentie door tekst, afbeelding en
opmaak er geheel op gericht is het publiek te suggereren,
dat het een film te zien zou krijgen, die in strijd is met de
goede zeden;
dat een dergelijke wijze van reclame maken de bioscoop
en de film neerdrukt tot het peil van minderwaardig en
obscuur vermaak en dat zodoende materiaal wordt ver
schaft, dat bepaalde groepen gebruiken bij hun streven om
het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf hetzij in een hoek
te drukken of onder voogdij te stellen;
dat appellanten door het publiceren der gewraakte an
nonce op gevaarlijke wijze in strijd met de algemene belangen
van het Nederlandse film- en bioscoopbedrijf hebben ge
handeld;
dat appellanten de zaak nog erger hebben gemaakt door
in plaats van zelve haar advertenties binnen de perken van
hetgeen betamelijk is te houden, vrijwillig de voogdij van
dagbladen en anderen over haa.- reclame te aanvaarden;
dat het Hoofdbestuur reeds eerder de straf van waar
schuwing aan de firma's Hollywood Theater en Rembrandt
Theater te 's-Gravenhage ter zake van aanstootgevende
reclame heeft opgelegd en dat de directeur van de N.V.
Vereenigde Theaters en de beherende vennoot van de firma
Gebrs. Hirschberg Bioscoop Concern, die de leiding van de
beide eerder genoemde firma's heeft, er dus volledig mede
bekend was, dat zijn wijze van rclame maken dringend her
ziening behoefde;
dat mitsdien het beroep van appellanten ongegrond moet
worden geacht en de beslissing van het Hoofdbestuur waar
van beroep behoort te worden bevestigd.
De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale
vonnissen gewezen:
Inzake:
N.V. BIOSCOOP EXPLOITATIE MIJ. FRANS HALS,
exploiterende het Frans Hals Theater te Haarlem en kan-
toorhoudende aldaar aan de Schoterweg 14, appellante, oor
spronkelijk eiseres, contra
PARAMOUNT FILMS N.V., gevestigd te Amsterdam en
kantoorhoudende aldaar aan de Sarphatistraat 48, geïnti-
meerde, oorspronkelijk gedaagde.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland
sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als
arbitragecollege voor de beslechting van geschillen in tweede
en hoogste instantie tussen leden van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis, in eerste aanleg van de Commissie van Ge
schillen (Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, gewezen op 24 Juni 1953 van welk vonnis de beslis
sing luidt:
Ontzegt aan eiseres haar vordering;
Veroordeelt eiseres tot betaling der geschilkosten, bedra
gende 50.
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante bij request van 22 Juli 1953 beroep heeft
aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Ge
schillen (Derde Kamer) d.d. 24 Juni 1953, van welk request
afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd
wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op
Woensdag 19 Augustus 1953 op het Bureau van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam,
teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse
standpunten nader mondeling toe te lichten;
dat op gemelde plaats zijn verschenen de heer E. Prager,
directeur van appellante, enerzijds, en de heren K. F. J.
Wijsmulier en Van Staveren, respectievelijk directeur en
booker van geïntimeerde, anderzijds;
dat de heer Wijsmuller namens geïntimeerde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat het niet juist is dat geïntimeerde per
brief van 19 Septemebr 1952 aan appellante een datum voor
The Stooge zou hebben gevraagd; dat de heer Prager toen
op het kantoor van geïntimeerde is geweest; dat, nadat ap
pellante data voor de verschillende films gegeven had, mon
deling aan de heer Prager is gezegd, dat The Stooge nog niet
geleverd kon worden; dat deze film op de productielijst van
geïntimeerde had gestaan, doch nadien op een instructie uit
Amerika was afgevoerd; dat op geïntimeerdes productie-aan
kondiging altijd vermeld staat dat zij zich het recht voor
behoudt bepaalde films van de lijst af te voeren of nieuwe
films toe te voegen; dat hierover dus in het contract met
appellante geen voorbehoud is gemaakt; dat The Stooge
indertijd, na de instructies uit Amerika, omdat hierin veran
deringen zouden worden aangebracht, van de productielijst
was afgevoerd en dit jaar op de nieuwe lijst is vermeld; dat
appellante de film nog steeds kan krijgen, doch deze volgens
de mondelinge verklaring van de heer Prager niet meer wil
hebben; dat de film voor wat betreft Haarlem vrij is; dat de
oude verplichtingen op de film natuurlijk gebleven zijn en
er alleen een uitstel was ten opzichte van de vertonings-
mogelijkheid; dat zulks naar aanleiding van een vraag
van arbiters geïntimeerde heeft goedgevonden dat appel
lante de film Dark City maanden na de expiratiedatum van
het contract heeft afgenomen; dat de productielijst van ge-
intimeerde landelijk is; dat The Stooge pas een paar maan
den voor release beschikbaar is en er in Mei 1953 nog cor
respondentie met het hoofdkantoor over is geweest; dat bij
het uitkomen van een film er rekening mede wordt gehou
den dat hij eerst in Amsterdam en Den Haag wordt gebracht;
dat, zolang dit voor de onderhavige film niet was gebeurd,
het geen zin had aan appellante mede te delen dat zij The
Stooge kon vertonen; dat er derhalve voor geïntimeerde
geen aanleiding was contact met appellante op te nemen; dat
geïntimeerde zich niet aan het contract met appellante wilde
onttrekken; dat appellante nooit bezwaar heeft gemaakt dat
de film niet direct kon worden uitgebracht; dat zij op de
datum waarop zij The Stooge had geboekt door verschui
ving een andere film van geïntimeerde had kunnen inzetten,
omdat zij nog verschillende films moest afnemen; dat appel
lante echter de betrokken datum geruisloos heeft doen voor
bijgaan; dat over een eventuele opbrengst van The Stooge
niets kan worden gezegd, omdat deze film hier nog nergens
is vertoond;
dat de heer Van Staveren namens geïntimeerde in hoofd
zaak heeft verklaard, .in verband met de brief van 19
September 1952 dat de heer Prager toen bij hem op kan
toor is gekomen met het verzoek om een overzicht met be
trekking tot de door appellante afgesloten films; dat hij
daarop de heer Prager het stuk van 19 September heeft mee
gegeven, waarop stond aangegeven welke films nog te date
ren waren en welke films waren gedateerd; dat de eind
datum voor de Dark City 13 Juni 1952 was; dat deze film
uiteindelijk op 6 Maart 1953 is vertoond;
dat de heer Prager namens appellante in hoofdzaak heeft
verklaard, dat de reactie van geïntimeerde op de datumop-