43 voortkwamen uit constructiefouten van de door Kino- techniek geleverde machines? 5. Kan Triofilm erkennen, dat bedoelde oorzaken zo over tuigend de ware en enige bron van het schadebrengend verschijnsel zijn dat aan te nemen valt dat dit thans definitief is geëlimineerd? dat de heer De Haas namens Triofilm op de eerste twee vragen bevestigend en op de laatste drie vragen ontkennend heeft geantwoord; dat hij in verband met vraag 2 nog kan zeggen, dat de toonkop van de machine is afgehaald en in handen is gesteld van instrumentmaker Schiele, die een aantal fouten heeft gecorrigeerd, waarna de verschijnselen zich niet meer hebben voorgedaan; dat Mr. Schadd voorts nog heeft verklaard, dat hij een schriftelijke verklaring heeft van de heren W. Kuitert en G. Ch. Vos van Marken, leden van het personeel van Trio film waarin dezen zeggen, dat de oorzaak van de onregel matigheden met de Debrie-apparatuur door leden van het personeel van Triofilm gevonden is buiten deze machines; dat de heer Van Duinen, die nog bij Triofilm in dienst is de oorzaak van het verschijnsel gevonden heeft en de details kan uiteenzetten; dat de verschijnselen zich onregelmatig hebben voorgedaan en gezien de gevonden oplossing dit ook het geval moest zijn; dat deze oplossing de volgende is; dat in de donkere kamer waar de ontwikkelmachine is opgesteld via een kolk en afvoergoot, die door een gat in de muur in deze kamer uitkwam, welk gat wordt afgesloten door een deksel, dat wel eens niet precies voor de opening zit, waar door een lichtschijnsel mogelijk is, een licht viel op de zijkant van de spoel waarop het onontwikkelde materiaal zit; dat dezelichtinval zich alleen kon voordoen bij een spe ciale zonnestand; dat behalve de lichtinval via de kolk er nog een lichtbron is geweest, die de zijkant van de machine heeft kunnen belichten; dat er namelijk een lamp in de ont wikkelruimte was, die een kleine beschadiging bleek te heb ben, waardoor een rechtstreeks licht op de zijkant viel; dat de heer Besseling namens Kinotechniek in hoofdzaak heeft verklaard, dat de copieermachine toen hij door de des kundige van Debrie werd onderzocht geen afwijkingen ver toonde, dat wil zeggen, dat de toleranties zoals zij door de fabriek zijn vastgesteld niet zijn overschreden; dat hij stom materiaal in handen heeft gehad, waarbij het verschijnsel zich ook voordeed; dat Kinotechniek geen bezwaar had tegen de bemoeiingen van de heer Trijssenaar; dat Debrie haar machi nes nog altijd aflevert met een toonkop, waarin een speling is als er bij de machine bij Triofilm zou zijn uitgehaald; dat overigens de toonkop door instrumentenmaker Schiele niet voor het eerst uit elkaar is gehaald, zodat afwijkingen heel goed verklaarbaar zijn; dat wat het bedrag van de kosten betreft, na de specificatie door Triofilm gezegd moet worden, dat hierbij onderdelen zijn, die de deskundige in de machine heeft aangebracht ter vervanging van onderdelen, die een weinig versleten waren; dat het hier dus een gewone leve rantie betreft, die met deze kwestie niets te maken heeft; dat de heer De Haas namens Triofilm in hoofdzaak nog heeft verklaard, dat indien vals licht in de ontwikkelafdeling viel niet te verklaren is, dat alleen positieven en niet negiatie- ven en alleen positieven met geluid en niet positieven zonder geluid de verschijnselen vertonen; dat de heer Kuitert er het meest aan heeft medegewerkt de fout op te sporen; dat deze zelfs in een andere donkere kamer heeft ontwikkeld en toen dezelfde verschijnselen zich hebben voorgedaan; dat de lamp waarop Kinotechniek doelt al drie en een half jaar in de ontwikkelruimte hangt; dat kan aangenomen worden dat er wel eens een lamp beschadigd is, doch dat dit niets met deze zaak te maken heeft; dat de heer Tenge uitvoerige proeven heeft gemaakt en gecopieerd en ontwikkeld heeft zonder enig kunstlicht aan; dat hem niet bekend is welke reparaties in strumentmaker Schiele aan de toonkop heeft gedaan; dat deze de gehele toonkop heeft gedemonteerd en verschillende afwijkingen heeft gevonden; dat Triofilm de toonkoop nooit uit elkaar heeft, gehaald zonder dat Kinotechniek erbij was; dat de heer Trijssenaar dit ook niet heeft gedaan, aangezien deze de kop heeft uitgemeten; dat de heer Cornelissen voorts nog heeft verklaard, dat de heren Kuitert en Vos van Marken op eigen verzoek 3 maan den geleden bij Triofilm zijn weggegaan en thans in dienst zijn bij de Leger Film- en Fotodienstdat de door de tegen partij overgelegde verklaring niet in overleg met Triofilm is opgesteld; dat deze er wel van heeft gehoord via de heer Tenge van Kinotechniek; dat Triofilm hierover niet eens met haar rechtskundig adviseur heeft gesproken; dat Triofilm dit punt als volkomen niet terzake doende ter zijde heeft ge steld; dat het verschijnsel zich ook heeft voorgedaan op materiaal dat 's nachts werd afgewerkt; dat Triofilm op het standpunt blijft staan, dat Kinotechniek aansprakelijk is voor de schade; dat de schade-eis in verhouding tot het doorge stane leed aan de lage kant is. OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het Arbitrage-Bondsreglement alle geschillen tussen de leden onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsar bitrage, zoals geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Raad van Beroep bevoegd is van dit geschil in hoger beroep kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege in tweede en hoogste instantie; dat Kinotechniek overeenkomstig het daaromtrent in het Arbitrage-Hq/ndsreglement bepaalde tijdig in beroep is geko men en Triofilm tegenberoep heeft aanhangig gemaakt; dat de grief van Kinotechniek zich richt tegen haar ver oordeling tot betaling aan Triofilm van het niet gespecifi ceerde bedrag van 750,aangeduid als reparatiekosten, en haar veroordeling in de totale gedingkosten in eerste in stantie, terwijl de grief van Triofilm is, dat niet haar gehele eis tot schadevergoeding, groot 28.650,is toegewezen, doch slechts een bedrag van 1.200,zijnde de declaratie van de heer Trijssenaar en de reparatiekosten: dat Kinotechniek voorts, op grond van een nieuwe ontwik keling in de zaak, die zich sedert de behandeling van het geschil door de Commissie van Geschillen heeft voorgedaan, ter zitting nog bezwaar heeft gemaakt tegen de overweging van de Commissie van Geschillen, dat de copieermachine een constructiefout zou vertonen en Kinotechniek er niet, in ge slaagd is deze te herstellen; dat de Raad de grieven van partijen heeft onderzocht, doch deze niet kan onderschrijven, zij het, dat hij na de nieuwe ontwikkeling in de zaak moet concluderen, dat niet is komen vast te staan dat de door Kinotechniek geleverde Debrie- machines een constructiefout vertonen; dat uit de verklaringen van beide partijen is gebleken, dat de storingen zich onlangs opnieuw hebben voorgedaan, hoe wel partijen indertijd meenden, dat de fout door de heer Trijssenaar gevonden was, waarbij partijen thans in tegen stelling tot vroeger ten tijde van de behandeling door de Commissie van Geschillen het niet meer eens zijn over de oorzaak van deze verschijnselen, welke inmiddels weer zijn verholpen, aangezien Triofilm deze nog steeds aan de appa ratuur wijt, terwijl Kiridtechniek stelt, dat deze een gevolg zijn van oorzaken buiten de machine; dat de verschijnselen zich weliswaar sedert ruim ander halve maand niet meer hebben voorgedaan, doch het voor de Raad, gezien de vroegere ervaringen, nog niet vaststaat, dat de oorzaak volledig is weggenomen en de nadelige perio den niet meer zullen terugkomen, aangezien deze zich meer malen nadat partijen meenden dat de fout gevonden was opnieuw hebben voorgedaan en partijen de Raad niet de overtuiging hebben bijgebracht, dat thans het nadelige ver schijnsel definitief verholpen is; dat de Raad onder de huidige omstandigheden bij de machines tot heden weliswaar geen constructiefout gecon stateerd acht, doch wel heeft moeten vaststellen, dat het materiaal, dat op de door Kinotechniek geleverde Debrie- machines bewerkt was, bij herhaling niet-continu nadelige

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1953 | | pagina 44