verbluffendi
arrogantie
28
te rijmen valt onder meer met de geest van art. 19
van de ook door ons land ondertekende Universe
le Verklaring van de Rechten van de Mens of ar
tikel 10 van de daarop betrekking hebben ont-
werp-conventie, welke bepaalt dat iedereen het
recht heeft van vrije meningsuiting en nadrukkelijk
verklaart, dat dit recht inhoudt de vrijheid om van
inlichtingen en denkbeelden kennis te nemen zon
der interventie van de Overheid en ongeacht
landsgrenzen, uiteraard binnen de beperkingen
van een democratische wetgeving. Welnu, in de
Bioscoopwet worden de normen gesteld volgens
welke in Nederland films in het opbaar kunnen
worden vertoond en de ingezetenen deze verto
ningen kunnen bezoeken. Is het nu de taak van de
politierechter hier te interveniëren? Men bedenke
dat de film, evenals radio en pers, volgens deze
conventie een erkend communicatiemiddel is en
geen genotmiddel.
Dezer dagen ontvingen wij ter inzage een druk
werkje van de Stichting Technisch Filmcentrum,
die, aanvankelijk als werkgroep van de Contact
groep Opvoering Productiviteit (C.O.P.), thans
als een afzonderlijke stichting opereert. Deze stich
ting is in het leven geroepen met een bedrag van
750.000,-, dat uit de zogenaamde tegenwaarde
rekening beschikbaar is gesteld. De helft van dit
bedrag wordt besteed voor het ter beschikking
stellen van geluidsfilmprojectoren. De andere helft
is bestemd voor de vervaardiging van films en
filmstroken.
Het Technisch Filmcentrum is een instituut van
en voor het bedrijfsleven, ten doel hebbende de
productie, verwerving en distributie van films en
filmstroken op het gebied van de technische in
structie en de bedrijfsorganisatie. In het bestuur
zijn de verschillende werkgevers- en werknemers
organisaties vertegenwoordigd.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, heeft
het ons in hoge mate verbaasd in het onderwerpe-
üjke drukwerkje de volgende bewering aan te
treffen:
..De amusementsfilmindustrie is, vreemd genoeg,
de enige industrie van formaat in de wereld, d i e
niet door een geregeld wetenschap-
pelijkonderzoekaandeverbetering
van z ij n product werk t".
Deze, in de onderwerpelijke brochure nota bene
cursief gedrukte, opmerking van de zijde van een
stichting, welke door de Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen ,,een instituut van en
voor het bedrijsleven" is genoemd, is weinig ter
zake kundig en, eerlijk gezegd, verbluffend arro
gant.
Blijkbaar is de schrijver van deze brochure, die
de bioscoop aanhaalt als bewijs van de grote over
tuigingskracht van de audio-visuele middelen, niets
bekend van de instellingen, welke reeds lang
sommige hebben haar zilveren jubileum al gevierd
op dit gebied bestaan en mede het aanzien ge
schonken hebben aan de huidige betekenis van
film en bioscoop. Evenmin schijnt hij te be
seffen, dat zeer vele, zo niet het merendeel, van
de „educationals" gemaakt worden door filmers,
die werkzaam waren, en soms nog zijn, in wat hij
als amusementsfilmindustrie" betitelt. Hij schijnt
nooit gehoord te hebben van de Society of Motion
Picture and Television Engineers en van het tech
nische maandblad van deze machtige organisatie,
of van haar zusterverenigingen, de British Kine-
matograph Society en de Deutsche Kinctechnische
Gesellschaft. Evenmin schijnt hij iets af te weten
van het bestaan van de in 1927 opgerichte Acade-
my of Motion Picture Arts en Sciences, welke ten
doel heeft de bevordering van de filmproductie in
paedagogisch, cultureel en wetenschappelijk op
zicht ;van de arbeid van haar Research Council.
van haar Production Economy Committee, welke
zich voortdurend bezig houdt met het onderzoek
van de economische aspecten van de filmproductie;
van de door de Amerikaanse producenten in 1947
opgerichte Motion Picture Research Council, wel
ke zich met haar veertien commissies wijdt aan de
ontwikkeling van apparatuur, methoden en syste
men, de bevordering van de standaardisatie, de
uitwisseling van ideeën enz., om maar niet te spre
ken van het wetenschappelijk onderzoek dat sinds
tientallen jaren in verband met de film in Enge
land, Frankrijk en Duitsland verricht wordt.
En al zou niets van dit alles aan de schrijver van
deze brochure bekend zijn, dan zou hij toch als
propagandist van een technisch filmcentrum af
moeten weten van het bestaan van de grote
researchlaboratoria van Eastman Kodak, Dupont,
Agfa, Gevaert e.a., die zulk een belangrijk aandeel
hebben aan de ontwikkeling van de hulpmiddelen
bij de filmproductie.
En met al deze onkunde komt dan de brochure-
schrijver aan onze industrie vertellen, dat ze in
haar research tekort schiet, wanneer ze daarbij
niet voldoende gebruik maakt van het filmmiddel.
Dit laatste is juist, maar laat het dan gezegd wor
den op gezag van iemand, die er wat van af weet.