42 dat de apparatuur van eiseres en die van gedaagde niet te vergelijken is; dat gedaagde na Januari 1953 een nieuwe titel- installatie heeft betrokken, welke was geconstrueerd volgens aanwijzingen van de heer Robert; dat het hier echter gaat om een geheel nieuw model hetgeen de Commissie desgewenst door deskundigen kan laten beoordelen; dat er zich op het gebied van de cinematographie nieuwe ontwikkelingen heb ben voorgedaan, zoals de driedimensionale film en de Cine- maScope, welke ook nieuwe methodes bij het aanbrengen van titels nodig maakt; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop- Bond en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Abritage Bondsregelement van de Neder landsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landsche Bioscoop-Bond; dat de Commissie het niet ter zake dienende acht in een beoordeling te treden van de beschuldigingen, welke eiseres tegen haar vroegere directeur, de heer W. E. Robert, heef<: geuit; dat eiseres haar vorderingen niet gegrond heeft op een beschuldiging, als zou gedaagde er de heer Robert toe heb ben aangezet eiseresses bedrijf door wanbeheer in een deplo rabele toestand achter te laten met de opzet eiseres als con current uit te schakelen; dat derhalve de Commissie er van uitgaat, dat er geen sprake is van een inititatief van gedaagde om het bedrijf van eiseres te ontwrichten; dat eiseres aan gedaagde wel verwijt, dat deze handelingen heeft verricht, welke indruisen tegen de goede zeden of tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijk verkeer be taamt ten aanzien van eens anders persoon of goed (in dit geval van eiseres); dat deze handelingen van gedaagde volgens eiseres in hoofdzaak zouden bestaan uit: a i te werk stellen van de heer Robert in een leidende nctie; b. 't in dienst nemen van verschillende werknemers, die oeger bij eiseres in dienst zijn geweest en wel tegen otere salarissen dan zij bij eieres genoten; c. t geven van opdracht aan de heer Robert om aan de enten van eiseres mede te delen, dat hem op onredelijke ,jronden als directeur van eiseres ontslag was gegeven; d. bet overnemen van cliënten van eiseres door de tussen komst van de heer Robert; e. het toepassen van procédé's, welke de heer Robert in de tijd, dat hij directeur van eiseres was, heeft uitgevonden, f. het in haar gebouw opstellen van drukkerij-machines, welke toebehoren aan de heer Robert en die vroeger wa ren opgesteld in het gebouw van eiseres; dat de Statuten en Reglementen van de Nederlandsche Bioscoop-Bond geen enkel voorschrift met betrekking tot het in dienst nemen van personeel, dat reeds eerder bij een lid werkzaam was, bevatten; dat vaststaat dat er tussen partijen geen overeenkomst bestaat, op grond waarvan het gedaagde niet geoorloofd zou zijn personeel, dat vroeger bij eiseres gewerkt heeft, in dienst te nemen; dat ter zake van het in dienst nemen van personeel dan ook alleen van toepassing is het Buitengewoon Besluit Ar beidsverhoudingen 1945; dat eiseres niet betwist heeft, dat haar vroegere werkne mers, die in dienst bij gedaagde zijn getreden, van het Ge westelijk Arbeidsbureau vergunning om ontslag bij eiseres te nemen hadden verkregen, dan wel dat het ontslag van deze werknemers bij wederzijds goedvinden was tot stand geko men; dat het ook vóór het ontstaan van het geschil tussen par tijen meermalen is voorgekomen, dat partijen eikaars vroegere personeel in dienst hebben genomen; dat uit het vorenstaande volgt, dat gedaagde niets ontoe laatbaars heeft gedaan, toen zij verschillende werknemers, die vroeger bij eiseres werkzaam waren geweest, in dienst nam; dat dit ook van toepassing is op de heer W.E. Robert, de vroegere directeur van eiseres, zelfs nog afgezien van dr vraag wat thans de juiste verhouding tussen gedaagde en de heer Robert is; dat eiseres weliswaar beweert, dat gedaagde door het aan bieden van hogere salarissen verschillende werknemers naar z'ch toe getrokken heeft, maar dat gedaagde hier tegenover heeft gesteld, dat zij aan deze mensen dezelfde salarissen be taalt als deze vroeger bij eiseres genoten en dat eiseres het tegendeel niet heeft kunnen bewijzen; dat gedaagde weliswaar een vrij groot aantal vroegere werknemers van eiseres in dienst heeft genomen, maar dat daarbij in aanmerking moet worden genomen dat te verwach ten viel, dat de omzetten van eiseres na het vertrek van de heer W. E. Robert sterk zouden dalen en dat daar tegenover de omzetten van gedaagde met betrekking tot het maken van titels in dezelfde mate zouden toenemen; dat er immers in Nederland slechts twee ondernemingen be staan, die zich bezighouden met het vervaardigen van zoge naamde Hruska-titels en dat het personeel van eiseres, dat zich genoodzaakt achtte een nieuwe werkgever te zoeken, dus geen andere keus had dan te solliciteren bij gedaagde; dat gedaagde ontkend heeft en eiseres het tegendeel niet heeft kunnen bewijzen dat zij de heer Robert opdracht zou hebben gegeven om aan de cliënten van eiseres mede te de len, dat hem op onredelijke gronden als directeur van eiseres ontslag was gegeven; dat eiseres evenmin het bewijs heeft geleverd, dat gedaagde door tussenkomst van de heer Robert cliënten van eiseres heeft overgenomen; dat daarbij bovendien in aanmerking moet worden geno men, dat het aantal cliënten van beide ondernemingen vrijwel uitsluitend bestaat uit de leden-filmverhuurders van de Ne derlandsche Bioscoop-Bond, dat vele filmverhuurders cliënt van beide partijen waren en dat zij het vertrouwen in de ca paciteiten van eiseres verloren hebben toen zij vernamen, dat de heer Robert niet meer bij eiseres werkzaam was, waar toe zij te eerder aanleiding vonden, omdat er althans in Januari 1953 niets omtrent de opvolging van de heer Robert als directeur van eiseres bekend was; dat wat er ook waar zij van het door gedaagde toepassen van procédé's, welke de heer Robert in de tijd dat hij direc teur van eiseres was heeft uitgevonden, gedaagde zich terecht heeft beroepen op artikel 4 van de tussen partijen bestaande licentie-overeenkomst dd. 16 Maart 1950 behelzende dat par tijen zich over en weer verbinden om elkander voor de tijd waarvoor het octrooi op de Hruska-werkwijze van kracht blijft, gratis licentie te verlenen voor de toepassing van iedere verbetering op de geoctrooieerde werkwijze; dat gedaagde heeft erkend, dat zij drukkerij-machines, welke toebehoren aan de heer Robert, in haar gebouw heeit doen opstellen, maar dat daarin geen onrechtmatige daad van gedaagde ten opzichte van eiseres kan worden gezien, omdat eiseres over deze machines op geen enkele wijze de beschik king had; dat al hetgeen eiseres verder heeft aangevoerd niet ter zake dienende moet worden geacht;

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 43