bijzonder ook omdat ik, zoals uit de Memorie van Antwoord blijkt, de gemeenten geheel vrij wil laten in haar oordeel, niet op ingaan. De geachte afgevaardigde de heer Van Walsum acht het antwoord en daarmede dus ook het stand punt van de Regering bepaald niet bevredigend. Hij gelooft, dat de Regering in dit opzicht geen al te gelukkig beleid heeft gevoerd en de gemeenten in moeilijkheden heeft gebracht. Dit laatste moet ik toch ten stelligste ontkennen. Bij de beoordeling van het beleid in het verleden moet men de aanleiding tot verhoging der belas ting, welke ik in de Memorie van Antwoord sum mier heb geschetst, toch niet uit het oog verliezen. Het is toch bepaald niet zo geweest, dat de Rege ring uit zucht om zich met de belastingheffing der gemeenten te bemoeien een geluid, dat ik b.v. bij de geachte afgevaardigde de heer Reijers meen te beluisteren een verhoging van de vermake- lijkheidsbelasting heeft geproclameerd. De aanlei ding is geweest ,dat de Minister van Financiën, na geoefende aandrang van de zijde der gemeen ten, toen hij op het terrein der omzetbelasting zijn terrein voor het bioscoopbezoek grotere mogelijkheden zag, is teruggetreden, ten behoeve van de gemeenten. Het is begrijpelijk ,dat de Rege ring toen ook verwachtte, dat de gemeenten op haar terrein dat der vermakelijkheidsbelasting de mogelijkheden zouden aangrijpen, en daar van blijk gaf. Van stokken, die daarbij achter de deur zouden zijn gezet, kan men moeilijk spreken. De hogere opbrengst der belasting werd bij het bepalen van de bijzondere uitkering aan de gemeenten buiten beschouwing gelaten, zodat de meer-opbrengst voor alle gemeenten, die tot verhoging overgingen, zonder meer een verhoging van inkomsten bete kende. Gemeenten, die dit niet deden, hebben enige tijd de kans gelopen, dat haar uitkering uit het Ge meentefonds zou verminderen, maar dit was niet enkel het geval met de vermakelijkheidsbelasting: het gold evenzeer voor de opcenten op de perso nele en de grondbelasting, voor de straatbelas ting, enz. Het kortingsartikel is niet in het leven geroepen, noch ingetrokken in het bijzonder in verband met de vermakelijkheidsbelasting doch op algemene gronden, waarop ik hier nu niet be hoef in te gaan. De geachte afgevaardigde de heer Van Wal sum stelt, dat de Regering op een zeker ogenblik ging onderhandelen met de Nederlandsche Bioscoop-Bond en toen tot de conclusie kwam, dat de belasting wel omlaag kon. Ook uit de Memorie van Antwoord blijkt, dat het zo niet is gegaan. Opeengegevenogen- blikheeftdeVereniging van Neder landse Gemeenten zich tot de Rege ring g e w e n d, ten einde te trachten, dat de Re gering maatregelen zou treffen om de z.g. stakin gen in het bioscoopbedrijf uit te bannen. Op het verzoek van de Vereniging van Neder landse Gemeenten zijn enkele besprekingen ge volgd, ook in tegenwoordigheid van de afgevaar digden van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en van de Nederlandsche Bioscoop- Bond. Daaruit is, na overleg en met medewerking van beide verenigin gen, het onderzoek voortgevloeid, waarvan in de Memorie van Ant woord sprake is. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft zich daarna van de ontwikkeling, die de zaak had genomen, min of meer gedistantieerd. Zij zal daarvoor een goede reden hebben, dochhetb e- hoefde de Regering niet te beletten omopgrondvanditonderzoektotde conclusie te komen, die bij het rond schrijven van 20 Februari 1954 is openbaargemaakt. De geachte afgevaardigde de heer Brandenburg die nog over de financiële kant heeft gesproken, moge ik verwijzen naar hetgeen te dezer zake in de evengenoemde circulaire is geschreven, n.1. dat zo nodig de inkomstenderving betrokken zal wor den bij de totale beoordeling van de financiële positie der gemeenten in het kader van het geheel der maatregelen, dat in verband met die positie noodzakelijk zou zijn." De heer Van Walsum heeft tijdens deze zitting onder meer naar voren gebracht: „Mijnheer de Voorzitter! Ik zou een heel korte opmerking willen maken over het betoog, dat de Minister heeft gehouden met betrekking tot de vermakelijkheidsbelasting. Ik ga daar nu ter wille van de tijd niet dieper op in, maar ik zou de Minis ter alleen deze vraag willen stellen, of hij niet zal moeten erkennen, dat de gehele ontwikkeling, zo als die door de Minister is geschetst, en met name de laaste uitingen van de Regering over deze zaak, er toe leidt, dat de gemeentebesturen, die zich op het standpunt stellen, dat er voor hen geen rede nen zijn om tot verlaging van de vermakelijkheids belasting over te gaan, door de houding van het Departement in een moeilijke positie zijn komen te verkeren." De heer Brandenburg heeft onder meer gezegd: „Wat de vermakelijkhedenbelasting betreft, heeft de Minister medegedeeld, dat de Regering bereid is toe te staan, dat de gemeentebesturen tot verlaging van genoemde belasting overgaan en dat, zoals per circulaire aan de gemeentebesturen bekend is gemaakt, bij de vaststelling van de fi-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Officieel Orgaan | 1954 | | pagina 6