20
de hand vervaardigde, werken er in de automo
bielindustrie honderden arbeiders aan één lopende
band en zij doen allemaal iets anders. De een last
500 keer per dag een bepaald draadje, de ander
maakt een paar duizend keer een bepaald schroefje
vast in b.v. model 362 A.X.I. Het hele arbeidspro
ces is totaal veranderd, zelfs op het wat grotere
boerenbedrijf. Dat hangt samen met de geweldige
toename der wereldbevolking, met de ontwikkeling
van onze hygiënische kennis, ja, met wat niet al.
Het resultaat is in elk geval geweest, dat de meeste
mensen ternauwernood meer weten, wat hun dage
lijkse arbeid nu eigenlijk precies betekent in het
grote geheel, dat wij ons allemaal heel kleine ra
dertjes voelen in één grote machinerie, en dat dus
ook ons verantwoordelijkheidsbesef niet weinig is
afgenomen.
Bekijk ik dat alles even in verband met de film,
dan moet ik zeggen: het is wel heel merkwaardig,
dat de film dit zo wonderlijk opvangt. In het dage
lijks werk houden massa's mensen grote hoeveel
heden ongebruikte energie over, maar de film
brengt die op gang, alleen maar door te draaien"!
Is onze vakbekwaamheid wat al te eenzijdig ge
worden, we behoeven maar naar de bioscoop te
gaan, en wij z ij n op eenmaal autocoureur of mi
nister-president of naaister, en we kunnen alles'.
Zijn we overdag gebonden aan één plaat, een lelij
ke fabriekshal of een vervelend kantoor, des
avonds in de bioscoop „zijn" we aan de Rivièra of
in Texas of we vliegen boven Tokio. Onze dag
dromen worden volledig bevredigd. Het mooiste is
dan nog, dat we de meest verantwoordelijke beslis
singen nemen en de moeilijkste puzzles oplossen...
terwijl we in werkelijkheid heerlijk lui achterover
geleund zitten in onze bioscoopfauteuil. Natuurlijk
kan dat alles heel bedenkelijk genoemd worden en
ik zal ook de laatste zijn, die alle bedenkingen hier
laat varen. Ik zeg alleen graag, dat de maat'
s c h a p p ij dan bedenkelijke vormen heeft aange
nomen en niet de bioscoop. De bioscoop is
nodig geworden om allerlei dingen af te reage
ren en te sublimeren, en iedereen zal willen zeggen,
dat dit geen gezonder toestand is. Maar wie gene
zing wenst, moet dan de haard van de ziekte
wegnemen en niet alleen haar uitingsvor
men, anders moet de patiënt toch direct weer naar
het ziekenhuis.
Als ik het samen moet vatten, zou ik het waar
schijnlijk ongeveer zó kunnen zeggen: een ver-
techniseerde samenleving heeft in de bioscoop een
middel gevonden om zichzelf in evenwicht te hou
den. Wie zou er n.1. nog de moed hebben al die
millioenen bioscoopbezoekers op straat te zetten?
Reeds vóór de oorlog werden er in Nederland on
geveer 40 millioen bioscoopkaartjes per jaar ver
kocht, vlak na de bevrijding is dat opgelopen tot
bijna 70 millioen, nu is het weer gezakt tot ruim
50 millioen. Zou de Kerk nu de deuren van de
bioscopen maar eenvoudig moeten sluiten? En zou
de misdadigheid, en met name die onder de jeugd,
daardoor afnemen? De politie zal het ons wel an
ders vertellen: door sluiting der bioscopen neemt
de misdadigheid en de baldadigheid zeer bedenke
lijk toe! Want al die ongebruikte energie, waar
over ik sprak, zoekt een uitweg! En velen, die an
ders in de bioscoop hadden kunnen zitten, worden
tot straatslijpers en kroeglopers. De Kerk kent hel
leven niet, als ze zulke nonsens uitkraamt. En als
ze zélf niets beters heeft te bieden, als de betrok
ken tienduizenden niet wérkelijk kunnen worden
opgevangen, heeft ze het recht niet, één vinger
naar de bioscoop uit te steken!
Er is dus op de bioscoop wel veel gescholden
maar vrijwel altijd door mensen die haar niet no
dig hadden. Dat mogen we nooit vergeten. Na
tuurlijk heeft iemand in Emmer-Erfscheiderveen of
in Lutjegast het recht om verontwaardigd te wor
den maar niet over toestanden in Amsterdam,
waar hij niets van begrijpt. Een beetje erger is het
intussen, dat er zoveel Amsterdammers althans
kerkelijke Amsterdammers zijn, die in Emmer-
Erfscheiderveen of in Lutjegast schijnen te leven,
Zij moeten nog leren, dat het door hen zo gelaakte
zedenbederr, dat de bioscoop tengevolge heeft,
goeddeels speelt op een heel ander vlak dan dat
van het morele. Alleen de onevenwichtige naturen
worden door de film opgejaagd; dan is een bepaal
de film (of een reeks soortgelijke films) echter
geen oorzaak, maar aanleiding tot een be
paald geval van misdadigheid. En verder is er
eigenlijk maar heel weinig te zeggen. Want wie
zal de invloeden nog uit elkaar houden, die met
name de bewoners van onze grote steden onder
gaan? Is de reclame dikwijls niet oneindig funester
dan de film? Elke krant, die zichzelf respecteert,
drukt niettemin voor geld de advertentie af: ,,0,
Loes, als ik geen Palmolive had gehad, was mijn
huwelijk helemaalwaarmee ons dan maar
gesuggereerd wordt, dat een goed huwelijk af
hangt van de zeep die we gebruiken. Is dat soms
niet onzedelijk? Dan zijn de meeste films (ook de
meest slechte) toch waarlijk reëler. Wij worden
nog op heel andere manieren belaagd dan door de
film alleen. Wij staan nu eenmaal midden in een
gistende samenleving. En het is zaak daarop inge
steld te zijn.
Dat was dus iets over de film in ons moderne
leven. En nu kan ik dan eindelijk proberen een
beetje uit te leggen, wat een goede" film zou kun
nen zijn. De meeste mensen, n.1. die „voor de goe
de film strijden", hebben het bovenstaande ternau
wernood bedacht. En daardoor verachten ze alles
wat niet direct als „kunstfilm" kan worden ge
waardeerd. De bedoelde kunstfilms doen meestal
echter helemaal niet wat ze moeten doen. Als