33
ARBITRAAL VONNIS IN HOGER BEROEP
De RAAD VAN BEROEP (EERSTE KAMER) van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgend arbitraal
vonnis in hoger beroep gewezen
In zake:
MEVROUW L. MEYER-SCHIMMERLING, exploite
rende Victoria Films, wonende te Amsterdam, en kantoor
houdende aldaar aan de Apollolaan 123, appellante, oorspron
kelijk eiseres, contra
DE HEER G. A. D. DAMHOF, exploiterende Regeneto-
Film, wonende te 's-Gravenhage, en kantoor houdende aldaar
aan de Lange Voorhout 64, geïntimeerde, oorspronkelijk ge
daagde.
De Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederland
sche Bioscoop-Bond, ingevolge de Statuten en het Arbitrage
reglement van die Bond benoemd en aangewezen als
arbitrage-college voor de beslechting van geschillen in tweede
en hoogste instantie tussen leden en donateurs van de
Nederlandsche Bioscoop-Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
het vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Ge
schillen (Derde Kamer) van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, gewezen op 28 December 1953, van welk vonnis de
beslissing luidt:
Ontzegt eiseres haar vordering;
Veroordeelt eiseres tot betaling van de geschilkosten, be
dragende 50.(aan het Secretariaat der Commissie van
Geschillen);
IN AANMERKING NEMENDE VOORTS:
dat appellante bij request van 12 Januari 1954 een beroep
heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van
Geschillen (Derde Kamer) d.d. 28 December 1953, van welk
request afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk be
schouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting van
10 Februari 1954 op het Bureau van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde
haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand
punten nader mondeling toe te lichten;
dat op gemelde plaats zijn verschenen Mevrouw L. Meyer-
Schimmerling, appellante, haar rechtskundig raadsman Mr.
A. W. Kymmell en haar boekhouder, de heer M. Scholz
enerzijds, en de heer G. A. D. Damhof, geïntimeerde, en
diens laborant de heer B. J. H. Smits, anderzijds;
dat Mr. Kymmell namens appellante in hoofdzaak heeft
verklaard, dat een bekabelde copie van de film „Kinderogen"
door appellante aan geïntimeerde in bewerking is gegeven
nadat laatstgenoemde bij schrijven van 9 Januari 1953 had
bevestigd, dat door zijn bewerking weer een absoluut gaaf
beeld in de projectie zou worden verkregen; dat de copie
voor het eerst in Velden is vertoond, waarover
appellante geen rapport heeft, hoewel het haar reeds her
haalde malen is toegezegd; dat wel de volgende vertoner, het
Harmonie Theater in Roermond, zijn klachten schriftelijk heeft
gerapporteerd, welk stuk aan de Commissie van Geschillen
is overgelegd; dat uit de klachten duidelijk bleek, dat de
film niet bruikbaar was; dat dit in tegenspraak is met de
mededeling van geïntimeerde d.d. 9 Januari; dat geïntimeerde
ook nooit de kosten van de bewerking serieus heeft geclaimd;
dat geïntimeerde de copie na de klachten opnieuw in be
handeling heeft genomen om de gevolgen van de fout te her
stellen; dat dit niet mogelijk is gebleken en de film weer
slecht is uitgevallen; dat de copie naar appellante's mening
door geïntimeerde verkeerd is behandeld; dat zij ook thans
nog aanbiedt dit te bewijzen; dat weliswaar de exploitant uit
Velden tot heden nog geen verklaring heeft ingezonden, doch
dat de Raad hem zou kunnen oproepen; dat appellante ver
zoekt om te mogen voorstellen de zaak aan te houden voor
het horen van de exploitant te Velden en de heer Pelgrim
van de N.V. Profilti;
dat de heer M. Scholz namens appellante in hoofdzaak
heeft verklaard, dat de copie na de bewerking door geïnti
meerde direct naar Velden is gezonden, waar zij maar één
maal heeft gedraaid, omdat men er daar niet mee overweg
kon; dat Velden de film heeft doorgestuurd naar Roermond
zonder mede te delen, dat de film maar één maal vertoond
is; dat hoewel in de brief van appellante d.d. 3 Februari 1953
staat geschreven „Wij komen tot de ontdekking, dat de film
bol blijft staan", dit niet wil zeggen, dat appellante zelf de
film in Amsterdam heeft doorgedraaid; dat geïntimeerde over
het bol staan van de film heeft medegedeeld, dat dit niet
erg was; dat de copie ondanks het bol staan naar Velden is
gezonden, omdat er geen andere was; dat de exploitant van
Velden niet speciaal voor de copie is gewaarschuwd; dat toen
de film uit Roermond terugkwam geïntimeerde het met appel
lante eens was, dat de film niet meer vertoonbaar was en
hij heeft aangeboden haar nog eens gratis te bewerken,
waarna de copie weer goed zou zijn, waarvoor verwezen zij
naar de brief van 25 Februari van geïntimeerde; dat na het
eerste verzoek van geïntimeerde om toezending van de copie
voor de tweede bewerking onmiddellijk de heer Hirschberg
te 's Gravenhage, bij wie de copie was, is verzocht de film
naar geïntimeerde te zenden; dat de heer Pelgrim van Profilti
na de tweede bewerking van geïntimeerde tegen appellante
heeft gezegd, dat de copie waardeloos was; dat dit niet
schriftelijk is bevestigd, doch de copie daarna nog eens in
het Rembrandt Theater is doorgedraaid waarvan een rap
port is; dat het bedrag van de schade-claim uitsluitend de
prijs van een nieuwe copie omvat, benevens invoerrechten en
andere kosten; dat er in dit bedrag geen bedrijfsschade zit;
dat deze er wel was, doch niet in rekening is gebracht; dat er
nog een tweede copie is, die ook geheel is afgedraaid, waar
mede één exploitant is geholpen, terwijl de andere exploitan
ten gewacht hebben; dat beide copieën veel hebben gelopen
en de tweede copie nog in de provincie draait.
dat Mevrouw L. Meyer-Schimmerling, appellante, in hoofd
zaak heeft verklaard, dat de door geïntimeerde bewerkte
copie alvorens naar Velden te worden gezonden bij Profilti
is doorgedraaid door de heer Pelgrim; dat de film van Profilti
rechtstreeks naar Velden is gezonden; dat zulks naar aan
leiding van een vraag van arbiters in het bedrag van
2500.geen bedrijfsschade is berekend, en dat indien in
de notulen van de Commissie van Geschillen anders staat
vermeld dit op een misverstand moet berusten; dat de kosten
van het regenereren door haar niet zijn betaald;
dat de heer G. A. D. Damhof, geïntimeerde, in hoofdzaak
heeft verklaard, dat hij naar aanleiding van de brief van
appellante van 3 Februari 1953, waarin deze mededeling
deed van het bol staan van de copie haar een bezoek heeft
gebracht en heeft medegedeeld, dat het bol staan geen be
zwaar oplevert, mits de film volgens de voorschriften zou
worden behandeld; dat spreker altijd heeft aangenomen en
zulks ook ten overstaan van de Commissie van Geschillen
heeft verklaard, dat er uit Velden geen klachten zijn geweest
en deze in Roermond zijn begonnen; dat thans appellante in
haar beroepschrift stelt, dat er met Velden telefoongesprek
ken zijn geweest; dat het hem bevreemdt, dat appellante
dan niet direct op genoemde mededeling van hem ten over
staan van de Commissie van Geschillen heeft gereageerd; dat
uit de schriftelijke verklaring van de exploitant van het
Harmonie Theater te Roermond blijkt, dat men het voor
schrift van het in de doos geplakte etiket niet goed heeft
gelezen en de opdracht niet goed heeft uitgevoerd; dat er
voor de film naar Velden ging niet over een hoekigheid is
gesproken; dat toen de film uit Roermond in Amsterdam
terugkwam zij hoekig was en de perforatierand uitstond,
waardoor het geïntimeerde duidelijk was, dat de film verkeerd
behandeld was; dat hij zich bereid heeft verklaard de film
weer goed te maken en dat na die tweede behandeling de
heer Pelgrim van Profilti verbaasd was over de gpede con
ditie van de film; dat hij dagelijks copieën regenereert tot
tevredenheid van zijn cliënten; dat het lang heeft geduurd
voor de film voor de tweede bewerking aan hem is toege
zonden en hij herhaaldelijk hierom heeft moeten vragen; dat
de tweede bewerking na 14 Mei heeft plaats gevonden; dat