35
steld, omdat laatstgenoemde in strijd met de tussen de film
fabrikanten gesloten overeenkomst heeft gehandeld; dat eise
res verder heeft aangetoond, dat zij daardoor schade heeft
geleden en dat zij vordert, dat gedaagde haar deze schade
zal vergoeden;
dat de Voorzitter der Commissie hierop heeft medegedeeld,
dat de Commissie het standpunt inneemt, dat het onderhavige
geschil als een geheel nieuwe zaak moet worden beschouwd
en dat de Commissie bevoegd is daarin uitspraak te doen;
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde vervolgens in hoofd
zaak heeft verklaard, dat gedaagde de overeenkomst tussen
de filmfabrikanten niet heeft overtreden, voor de argumen
tatie waarvan verwezen kan worden naar hetgeen gedaagde
bij de behandeling van het eerste geschil heeft naar voren
gebracht; dat gedaagde immers aan Eagle Lion conform het
gebruik bij alle filmfabrikanten de materiaalprijs en de be-
werkingsprijs afzonderlijk heeft gefactureerd; dat voor de
bewerkingsprijs gedaagde zich heeft gehouden aan hetgeen
daaromtrent in de overeenkomst der filmfabrikanten is be
paald en dat zij het materiaal tegen kostprijs heeft geleverd,
omdat zij hierop geen winst in rekening wilde brengen; dat
gedaagde met betrekking tot haar transactie met Eagle Lion
de beperking heeft gemaakt, dat zij slechts tweede keus
materiaal zou leveren voorzover zij er in zou slagen dit
materiaal zelf te betrekken; dat de overeenkomst tussen de
filmfabrikanten blijkens de considerans beoogt de filmfabri
kanten een zekere vergoeding te waarborgen voor door hen
verrichte werkzaamheden; dat de logische consequentie hier
van is, dat iedere interpretatie van de overeenkomst die
gebiedt hogere prijzen te berekenen dan ingevolge een nor
male calculatie'noodzakelijk zou zijn, van deze overeenkomst
een wapen maakt, dat tegen de cliënten is gericht; dat een
dergelijke prijsregeling in een organisatie die zich onder an
dere het maken van prijsregelingen tot haar taak rekent,
althans wanneer zij is ontstaan door een onderlinge afspraak
van een groep leden van die organisatie, te allen tijde een
hachelijke zaak is; dat voorts in de considerans tot uitdruk
king komt, dat de tijden voor de filmfabrikanten moeilijk
zijn en dat de overeenkomst daarom ook ten doel heeft
ongezonde concurrentie te vermijden; dat eiseres in haar
schade-eis evenwel heeft aangetoond dat de situatie in wer
kelijkheid geheel anders is; dat gedaagde op deze gronden
van mening is dat het doorberekenen van de kostprijs van
het tweede keus-materiaal redelijkerwijze niet in strijd kan
worden geacht met hetgeen in de overeenkomst is bepaald;
dan wat de berekende prijs van de na-synchronisatie van
het journaal betreft, gedaagde van mening blijft, dat haar
nog een behoorlijke winstmarge overblijft ondanks het feit,
dat er een aanzienlijk prijsverschil bestaat tussen de offerten
van eiseres en van gedaagde; dat gedaagde overigens van
mening is, dat, indien de Commissie zich in dit onderdeel
van de zaak nader zou willen verdiepen, het beter is ter zake
deskundigen te horen;
dat Mr. Schuur namens eiseres in hoofdzaak heeft betoogd,
dat de filmfabrikantenovereenkomst een splitsing tussen de
bewerkingsprijs en de materiaalprijs niet toestaat; dat de
fabrikanten integendeel van mening waren, dat een totaal
prijs noodzakelijk was; dat het tweede keus-materiaal slechts
in beperkte mate verkrijgbaar is en dat niet alle fabrikanten
daarin slagen en dat men daarom regels heeft willen stellen,
die voor alle contractanten gelijkelijk zouden gelden; dat het
beschikbaar komen van voldoende tweede keus-materiaal
reden had kunnen zijn om overeenkomstig het bepaalde in
artikel IX de overeenkomst te wijzigen; dat gedaagde van
deze mogelijkheid om de overeenkomst te doen wijzigen geen
gebruik heeft gemaakt en in strijd met de overeenkomst heeft
gehandeld door eigenmachtig de lage prijs van het tweede
keus-materiaal zonder prijsverhoging aan Eagle Lion in
rekening te brengen; dat uit het betoog van Mr. Dijkstra zou
kunnen worden opgemaakt, dat de overeenkomst tussen de
filmfabrikanten niet behoorlijk zou zijn geweest; dat de leden
fabrikanten echter hun bedrijven gezond wilden maken en
dat zij het daarom noodzakelijk achtten een behoorlijke af
schrijving, nodig onder andere voor de vernieuwing van het
machinepark, te waarborgen; dat er ook geen sprake is ge
weest van een onder onsje van een aantal leden van de
Bond, maar dat het contract indertijd aan het Hoofdbestuur
van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is toegezonden en dat
dit College daarentegen geen enkel bezwaar heeft gemaakt; dat
gedaagde trouwens vrijwillig aan de totstandkoming van de
overeenkomst heeft medegewerkt en zich dan ook aan het
nakomen van deze overeenkomst niet kan onttrekken; dat er
gezien de tekst en de geest van de overeenkomst geen twijfel
kan bestaan aan het feit, dat gedaagde ten aanzien van de
prijs, die zij voor het journaal aan Eagle Lion in rekening
heeft gebracht, de overeenkomst heeft overtreden; dat ge
daagde bovendien in strijd met deze overeenkomst heeft ge
handeld door een veel te lage prijs voor de na-synchroni
satie van het journaal in rekening te brengen; dat eiseres
vroeger voor dat werk een prijs van per week heeft
berekend en dat gedaagde daarna voor hetzelfde werk een
prijs heeft berekend van per week; dat eiseres het
met gedaagde eens is dat het beter is deze technische aan
gelegenheid aan het oordeel van deskundigen over te laten;
dat eiseres aan de Commissie overlegt een exemplaar van de
notulen der op 24 Januari 1951 gehouden vergadering van de
filmfabrikanten, waarin de na-synchronisatiekwestie uitvoerig
is behandeld;
dat Mr. Dijkstra namens gedaagde hierop in hoofdzaak
heeft geantwoord, dat hij niet beweerd heeft dat de fabri
kantenovereenkomst in haar geheel onredelijk zou zijn, doch
slechts dat men bij de hantering van deze overeenkomst zeer
voorzichtig moet zijn; dat alleen voor het afdrukken van
journaals tweede keus-materiaal kan worden gebruikt en dat
dit voor de zogenaamde kleinere fabrikanten van geen enkele
betekenis is omdat er slechts twee of drie fabrikanten zijn
die journaals maken en dat deze in staat zijn tweede keus
materiaal te kopen; dat het dan ook de vraag is of aan de
zeer speciale journaalcliënten niet de werkelijke kostprijs mag
worden doorberekend zonder zich star aan de letter van het
contract te houden; dat wat het bedrag van eiseresses schade
vergoeding betreft, de Commissie van Geschillen bij de be
handeling van het eerste geschil een bedrag van 5.000
heeft toegewezen; dat echter ook dit bedrag nog veel te hoog
is omdat, zelfs als aangenomen wordt dat gedaagde schade-
plichtig is, hetgeen zij betwist, de schade uitsluitend kan
geleden zijn in de periode van 1 Januari tot 23 Februari
1951; dat gedaagde immers op laatstgenoemde datum aan
Eagle Lion heeft laten weten, dat zij het bestaande contract
niet verder kon nakomen in verband met! een boete die haar
in dat geval door de filmfabrikanten zou worden opgelegd;
dat gedaagde verder aan Eagle Lion heeft medegedeeld, dat
zij haar cliënt niet in een dwangpositie wilde brengen en
dat zij derhalve bereid was het journaal te blijven leveren
tegen een prijs die in overeenstemming zou zijn met de bepa
lingen van de overeenkomst der filmfabrikanten; dat eiseres
dus sedert 23 Februari 1951 Eagle Lion als cliënt had kun
nen terugwinnen en dat het in dat geval aan Eagle Lion
vrij had gestaan om aan het einde van het jaar gedaagde
wegens wanprestatie de meerprijs in rekening te brengen;
dat deze opvatting juist is blijkt uit het feit, dat Eagle Lion
enige maanden geleden de opdracht tot na-synchronisatie aan
gedaagde heeft onttrokken en dit werk in Parijs heeft laten
verrichten; dat Eagle Lion weliswaar korte tijd later tot de
conclusie is gekomen, dat dit werk in Nederland toch voor
deliger kan worden verricht, maar dat dit aan het argument
niets afdoet; dat Eagle Lion ondanks het feit dat niets haar
na 23 Februari 1951 aan gedaagde bond, cliënt van gedaagde
is gebleven, hetgeen begrijpelijk is aangezien Eagle Lion
steeds cliënt van gedaagde is geweest en slechts korte tijd
haar werkzaamheden bij eiseres heeft laten verrichten, omdat
gedaagde toen niet in staat was het journaal na te synchro
niseren; dat gedaagde dan ook concludeert, dat het ge
wraakte contract tussen gedaagde en Eagle Lion van 1
Januari tot 23 Februari 1951, dat is gedurende zeven weken
heeft gelopen en dat dus de schade volgens de berekening van
eiseres over deze periode zou neerkomen op een bedrag van
5.000.dat gedaagde evenwel van oordeel is, dat men