35
niswereld van het jonge kind. De film wordt tot
een nadrukkelijk beleefde gebeurtenis in de kin
derwereld.
Zolang het kind nog geheel en al in beslag ge
nomen wordt door het gezinsleven is er van bio
scoop nog helemaal geen sprake. Op zeer jeugdige
leeftijd begint het grotestadskind zich echter reeds
te interesseren voor de bioscoopgevel met zijn
lichtjes en plaatjes, oo'k al omdat het de oudere
kinderen en de grote mensen er over hoort spre
ken. Deze belangstelling wordt gedurende het eer
ste schooljaar nog groter. Het kind weet, dat het
nog niet naar de bioscoop mag, maar neemt de
reclame en de foto's graag als ersatz. De aantrek
kingskracht van de filmreclame is in het zevende
jaar al opmerkelijk en vooral door de groeiende
omgang van de kinderen met elkaar, inzonderheid
op school, wordt het verlangen naar de film ge
ïntensiveerd (massawerking). Kinderen van zes
tot tien jaar weten al verbazingwekkend veel over
de film en dit komt zeker niet alleen door de in
drukken van de film en de bioscoop op de kinder
ziel, maar voor een belangrijk deel door gesprek
ken met andere kinderen.
Bioscoop en film ontwikkelen zich tot een hoofd
thema van de gesprekstof van deze kindermaat
schappij, evenals voetbal en motorrennen. Kinde
ren van zeven jaar beginnen al scherp de diverse
filmsoorten zoals journaal, documentaire en speel
film te onderscheiden. In vele gevallen blijkt het
bioscoopbezoek een vast bestanddeel in het leven
van het kind te zijn. De instelling van de ouders
ten opzichte van de film speelt daarbij in de eerste
jaren een belangrijke rol. Ongeveer tot het tiende
levensjaar voegt het kind zich grotendeels naar de
wil van ouders of opvoeders, maar reeds in de
voor-puberteit, wanneer de vitaliteit een zeker
hoogtepunt heeft bereikt, doen zich heimeliike en
openlijke conflictsituaties voor. Het kind, dat de
bioscoop niet mag bezoeken wordt jalo'ers op de
kinderen die wèl mogen gaan en niet zelden is dit
de oorzaak van een eerste conflict met de ouders.
Het kind ontkomt niet aan de film, omdat deze zich
overal opdringt in het leven. Met verbieden ber
reikt men hier niets.
Vervolgens behandelde Prof. Stückrath de
vraag wat het kind in de film zoekt
Spreker merkte op, dat zich reeds op prille leef
tijd gevallen voor kunnen doen, waarbij de film
als ersatz voor de realiteit, als middel tot ont
vluchting daaraan fungeert. De film is voor het
kind een bron van belevenissen en heeft zodoende
een niet onbelangrijke invloed op het waarnemings
vermogen, de vorming van gevoelens en de taal.
De indrukken, die de film op het kind maakt,
schijnen scherper te zijn, naarmate het kind thuis
onder minder gelukkige omstandigheden leeft. De
jeugdige mens zoekt in de film een soort „hoger"
leven (gesteigertes Leben), een interpretatie van
de wereld en voorbeelden voor zijn eigen ontwik
keling. De betrekking tussen zijn persoonlijke om
standigheden en de individuele problemen wordt
nauwkeuriger en sterker gereflecteerd. Het zien
van de film leidt tot een intieme en intensieve
geestelijke beleving. Men dient daarbij onder
scheidt te maken tussen de dynamische werking,
het emotionele deelnemen aan de filmhandeling
en de verhouding van het „ik" tot de held of
heldin van de film.
Het voorlopige resultaat van deze onderzoekin
gen vatte Prof. Stückrath samen in de conclusie:
De film is niet alleen een middel tot ontspanning,
maar heden ten dage al een uiterst belangwekkend
en integrerend bestanddeel in het leven van de
jeugdige mens. Zij bezit ingevolge haar doordrin
gingsvermogen een zeker overwicht op andere in
vloeden als straat, spel, ouderlijk huis en school.
Uit deze psychologische onderzoekingen volgt
de taak welke de paedagogie hier heeft te vervul
len. Men dient geestelijke hulp te verkenen bij
het verwerken van films, door een opvoeding tot
een juist en critisch zien. Dit kan het beste ge
schieden door middel van tactisch geleide ge
sprekken.
In dit verband beklemtoonde spreker, dat deze
nieuwe en belangwekkende taak slechts vervuld
kan worden in school- en paedagogisch verband,
waarbij rekening moet worden gehouden met het
totale leven van de jonge mens. Men mag van
leerkrachten en opvoeders verwachten, dat zij
filmkundig geschoold zijn en een paedagogisch ge
oriënteerde verklaring van de film weten te geven.
Slotwoord van Dr* Idenburg
Dr. Ph. J. Idenburg, voorzitter van de Stichting
Nederlands Filminstituut, wees er in zijn slotwoord
op, dat het programma van deze studieweek een
uitzonderlijke veelheid van onderwerpen vertoon
de, maar dat de deelnemers hadden kunnen erva
ren hoe dit programma in al zijn aspecten tot een
eenheid is geworden. De referenten, die door hun
voordrachten tot dit welslagen hebben bijgedra
gen, verdienen de dank van Instituut en deelne
mers, vooral Dr. Peters, die de organisatie op zich
heeft willen nemen.
Spreker dankte voorts Prof. Van Gelder, die
deze studieweek had willen openen en het Kunst
historisch Instituut ter beschikking van de deel
nemers had gesteld, het College van Curatoren
van de Rijksuniversiteit voor het ter beschikking
stellen van de Aula, en de Utrechtse Studenten
Filmliga. Hij betuigde vooral zijn erkentelijkheid
voor de medewerking, ondervonden van het Ne
derlandse filmbedrijf en zijn organisatie, de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, v/aarbij hij zijn waarde
ring uitsprak voor de belangstelling, welke het
Hoofdbestuur aan de dag had gelegd door de aan
wezigheid van zijn Voorzitter, de heer M. P. M.
Vermin, en zijn secretaris, de heer Joh. Miedema.