55%
fig. 4
De afstand tussen
iedere staande lijn
is 5% van de maxi
male ge-zichtsaf stand
(afstand doek tot
laatste rij stoelen).
In de praciijk is
vastgesteld dal een
gezichtshoek van30
het gunstigst is op
een afstand van
55% der totale ge
zicht saf stand. Dit
langt samen met het
zicht dat men dan
op de overige plaat
sen in de zaal resp.
op het balcon heeft.
PROJECTIE DOEK
MAXIMALE
GEZICHTSAFSTAND
PUNTEN Z
MOGELIJKE ZITPLAATS EN CE NT RA
bedldbreedte, welke dus met 2 moet worden ver
menigvuldigd om de totale breedte te vinden. De
aldus gevonden breedte zal, mits zich geen bijzon
dere omstandigheden voordoen, de meest geschik
te zijn voor de meerderheid der aanwezige zit
plaatsen.
Heeft men bijvoorbeeld een zaal met een af
stand van doek tot de achterste zitplaats van 32,3
meter en ligt het zitplaatsencentrum op 17,77 meter
van het doek verwijderd, dat wil zeggen op 55
van de maximale gezichtsafstand, dan is de meest
gewenste gezichtshoek aldaar dus 30 (zie fi
guur 4). Vermenigvuldigt men 17,77 meter met de
factor voor 30°, zijnde 0,26795, dan krijgt men
een halve beeldbreedte van 4,76 meter. De totale
beeldbreedte moet dus worden 2 X 4,76 meter
9,52 meter.
Wanneer op deze wijze de beeldbreedte is vast
gesteld, kan de hoogte op eenvoudige wijze wor
den aangepast. Hierbij zal uiteraard rekening moe
ten worden gehouden met de gangbare beeldfor
maten, waarop men zich tegenwoordig bij de film
productie toelegt. Wij verwijzen te dezer zake
naar vorige afleveringen van dit orgaan waarin
de beeldformaten uitvoerig zijn besproken.
In samenhang met het vorenstaande willen wij
niet nalaten erop te wijzen, dat met de noodzake
lijke vergroting van de gezichtshoek bij de toe
passing van grootbeeldprojectie ook een verrui
ming van de zijdelingse afstand tussen de zitplaat
sen onvermijdelijk kan blijken.
Wanneer men immers tot dusverre bij een klein
beeld voldoende had aan een bepaalde doorkijk-
ruimte tussen de hoofden van de bezoekers, zal bij
grootbeeldprojectie in ieder geval meer ruimte
80%
nodig zijn en wel steeds meer naarmate men dich
ter bij het doek komt. De gezichtshoek wordt dan
immers steeds groter.
Het valt te begrijpen, dat wij hierbij voorname
lijk het oog hebben op zalen alwaar de rijen stoe
len om en om zijn geplaatst, waardoor een bezoe
ker op een bepaalde rij steeds tussen de bezoekers,
gezeten op de rij daarvoor, kan doorkijken.
Een practische suggestie om de bestaande tus
senruimte te verbreden is het aanbrengen van een
tweede of een bredere tussenleuning aan de zit
plaatsen.
Zoals uit het vorenstaande mo:ge blijken, is het
niet zo, dat men in iedere zaal een willekeurig
grootbeeld kan projecteren zonder daarbij reke
ning te houden met het feit, dat het publiek het
recht heeft om het geprojecteerde beeld zo goed
mogelijk en zonder bijzondere inspanning te kun
nen zien.
Er dient hierbij wel te worden bedacht, dat de
ontwikkeling van de breedbeeldsystemen een be
langrijke vooruitgang betekent in de bioscopie en
dat deze vooruitgang ernstig wordt geschaad, in
dien men zonder rekening te houden met de con
sequenties ten aanzien van de aanpassing der za
len, een groot doek gaat installeren.
Een dergelijke onverstandige zakenpolitiek de
gradeert de grootbeeldprojectie in de ogen van
het publiek tot een reclamestunt, die geen wezen
lijke verbetering van de technische kwaliteiten van
het gebodene meebrengt.
Het is duidelijk, dat met alle middelen moet
worden vermeden, dat een dergelijke mening bij
het merendeel der bioscoopbezoekers postvat.
13