IPmblemen rond de rilmkeunng
20
HOE beter een filmkeurder zijn arbeid ver
richt, hoe minder men daarvan merkt"
verklaarde de secretaris van de Britse
filmkeuringscommissie, de heer A. T. L.
Watkins, begin November j.1. tijdens een
door hem uitgesproken tafelrede, waarin hij met
echt Britse humor de moeilijke en vaak ondank
bare taak van de filmkeurder beschreef. De grote
evolutie, welke de film in enkele decennia heeft
ondergaan, en met haar de filmkeuring, vatte de
heer Watkins eenvoudigweg samen met de woor
den: ,,Toen ik mij bij de British Board of Film
Censors voegde gaf deze drie uitspraken „volwas
senen" op één ,,alle leeftijden", maar nu geeft zij
vier ,,alle leeftijden" op één „volwassenen".1)
Deze bondige opmerkingen tonen duidelijk aan
hoezeer de opvattingen over de film en de filmkeu
ring zich in een „conservatief" land als Groot-
Brittannië gewijzigd hebben. En in andere landen
valt een zelfde ontwikkeling te constateren. Be
schouwde bijvoorbeeld het Hooggerechtshof
(Suprème Court) van de Verenigde Staten films
in 1915 nog als „zuiver een handelszaak, niet te
beschouwen als een deel van de pers van het land
of als uitdrukkingsmiddelen van de openbare me
ning", einde Mei 1952 concludeert het „dat de
film als middel van expressie valt onder de vrij
heid van woord en drukpers gewaarborgd in het
Ie en 14e amendement" en herroept vervolgens
woordelijk zijn opvattingen op dit punt, zoals het
deze 37 jaar voordien kenbaar had gemaakt.
Overigens moet met betrekking tot het „conser
vatisme" van de Britse openbare mening worden
opgemerkt, dat de Britse Overheid de film steeds
heeft willen zien als een aan snelle evolutie onder
hevig maatschappelijk verschijnsel. De opeenvol
gende regeringen hebben daarom met wijs beleid
nimmer toegegeven aan de herhaaldelijk door rigo-
risten uitgeoefende drang tot het instellen van een
wettelijke censuur. Maar al te goed begrepen zij,
dat een dergelijke wet in feite al met haar totstand
komen verouderd zou zijn.
Dat er in ons land krachtens de bepalingen van
Bioscoopwet en Bioscoopbesluit een filmkeuring
bestaat is wel algemeen bekend, maar hoe weinig
men van de arbeid van de Centrale Commissie
voor de Filmkeuring weet, blijkt soms uit gedachte
loos geuite critiek op haar uitspraken of uit mis
vattingen omtrent haar taak en bevoegdheden. In
hoofdzaak zal dit wel te wijten zijn aan de weinige
juiste voorlichting, welke hierover wordt gegeven,
en daarom is het toe te juichen dat de contact-
houdende Plaatselijke Commissies van Toezicht op
bioscopen de Voorzitter van de Centrale Com
missie, Mr. D. Bijdendijk, hebben uitgenodigd dit
onderwerp in een gemeenschappelijke bijeenkomst
dezer Commissies te behandelen. Tijdens de op
Zaterdag 20 November j.1. te Utrecht gehouden
jaarvergadering van de Plaatselijke Commissies
heeft Mr. Bijdendijk dientengevolge een belang
wekkende inleiding gehouden over de „P r o b 1 e-
men rond de filmkeuring", waarin hij
raak en kort de verschillende aspecten van deze
delicate materie belichtte. Zijn kernachtige uiteen
zetting toonde duidelijk aan, hoe de Nederlandse
filmkeuring bij de hantering der wettelijke normen
de vrije meningsuiting respecteert en daarmede
feitelijk tevens dat de ontwikkeling welke de film
keuring in ons land doormaakt geen andere is dan
die, welke in onderscheiden democratische gere
geerde landen valt waar te nemen in verband met
de emancipering van de film.
Wat in deze voordracht, welke wij hier in extenso
laten volgen, in het bijzonder opvalt is vooral het
diepe verantwoordelijkheidsbesef van de inleider,
die zich wars toont van kleinzielige „keurings
tirannie" en met zijn scherp gevoel voor realiteit
weinig geduld heeft met degenen, die maar liever
de ogen sluiten voor de werkelijkheid des levens.
Problemen rond de Filmkeuring
„Wanneer men over dit actuele onderwerp in
een kort tijdbestek wil spreken, heeft men de keuze
tussen twee methoden: met veel woorden weinig
problemen behandelen of met weinig woorden vele
problemen belichten.
Ik hecht de voorkeur aan de laatste keuze, on
danks het mogelijke nadeel, dat ik op eenvoudige
wijze gecompliceerde vraagstukken naar voren
moet brengen. Want juist de beknoptheid der
Bioscoopwet, geboren in een tijd, waarin de film
veel minder gecompliceerd was, dan zij nu is, maakt
de toepassing der Wet er niet eenvoudiger op.
In die dagen van het tot stand komen der
Bioscoopwet werd de film, die feitelijk een panto
mime was, door velen niet zonder minachting beje
gend, de zevende kunst kon slechts op een beperkt
aantal van bewonderaars bogen. Het enige voor
deel van de beknoptheid dezer thans verouderde
Bioscoopwet is, dat de Filmkeuring niet in een
nauw keurslijf haar taak heeft te verrichten, dat
overigens nauwelijks opweegt tegen het nadeel dat
bepaalde voorzieningen, door het snelle evolutie
proces dat de film heeft doorgemaakt geboden, in
de Wet ontbreken.