Nieuws uit de cabine De lichtbron Het ligt in ons voornemen in deze rubriek een serie korte publicaties te wijden aan de problemen, die samenhangen met een juiste doekbelichting. Het behoeft geen nader betoog, dat vooral met het oog op de steeds toenemende belangstelling voor grootbeèldprojectie het onderwerp „licht" de laatste tijd in het middelpunt van de belangstelling staat. Wij zullen dit derhalve stap voor stap behandelen en beginnen met een beknopte bespreking van de lichtbron, alsmede van de storingen, die de Iichtkwaliteit kunnen beïnvloeden. Als regel wordt als lichtbron hij de projectie van normaalfilms gebruik ge maakt van spiegelbooglampen, die of met laagintensiteits (zwarte) koolspitsen of met hoogintensiteits koolspitsen worden gevoed. De instelling van de booglampspiegel en van de koolspitsen moet natuurlijk met de nodige zorg geschieden, teneinde lichtver- liezen, verkleuring van het projectiebeeld of mechanische schade te voorkomen. Ter verkrijging van een goede doekbelichting is het voorts noodzakelijk, dat het film- venster op de juiste wijze wordt „uitge licht". Met behulp van de spiegel wordt een lichtvlek op het filmvenster geconcen treerd en deze cirkelvormige lichtvlek be hoort door instelling van de spiegel zoda nig te worden gemaakt, dat zij het film venster juist omvat. Wanneer men een onnodig grote lichtvlek rondom het venster maakt, krijgt men weliswaar een gelijkma tige belichting, maar er gaat nodeloos veel licht verloren. (Zie fig. 1). Bovendien wordt het filmvensterhuis extra verhit. Wanneer de lichtvlek daarentegen pre cies of juist niet om het filmvenster past krijgt men donkere hoeken op het projec tiescherm te zien, hetgeen ook niet de be doeling is. (Fig. 2) De juiste belichting van het beeldvenster is in figuur 3 aangegeven. Donkere randen aan de zijkanten van het beeld kunnen optreden wanneer de spiegel niet goed gesteld is. (Fig. 4) Bij het gebruik van Hl-koolspitsen tre den soms verkleuringen op, die tweeërlei oorzaken hebben. In de eerste plaats onstabiliteit van het „Beek-effect", (zijnde een brandend gasbal- letje hetwelk ontstaat door verdamping van de in de koolspits aanwezige chemi sche bestanddelen) hetgeen men bij het bekijken van de krater of de kraterafbeel ding kan vaststellen. In dergelijke gevallen brandt de lichtboog niet rustig, doch ver andert voortdurend. Deze veranderingen kunnen te wijten zijn aan wijzigingen in de stroomsterkte en in de spanning, welke door meetinstrumen ten aangetoond kunnen worden. Voor zover de gelijkstroombron en de koolspitsen zelf in orde zijn, kan deze hinderlijke afwijking een gevolg zijn van een te lage belasting der koolspitsen. In zulk een geval moeten dunnere positieve koolspitsen gebruikt worden of men moet de stroomsterkte ver hogen. Een tweede oorzaak voor verkleuring van het beeld kan zijn gelegen in het feit, dat bijvoorbeeld door een defect aan het transportmechanisme, waarmede de kool spitsen worden voortbewogen, de plaats waar het licht wordt opgewekt, te dicht bij de spiegel komt, in welk geval niet alleen de brandende gasbal op het venster wordt afgebeeld, maar ook de randen van de krater, die zoals bij normale zwarte kool spitsen gloeien. Het gevolg is een geel achtig rode verkleuring van het beeld. Is het lichtpunt daarentegen te ver van de spiegel verwijderd, dan krijgt men een blauw violette verkleuring van het beeld, doordat behalve het brandende gasballetje tevens de vlamboog wordt afgebeeld op het beeldvenster. Ook het scheef branden van de krater veroorzaakt schaduwwerking en daardoor verkleuring van het beeld. Dit kan tijdens het bedrijf worden bijgesteld. Uit al deze punten blijkt duidelijk, dat het^ ter verkrijging van een juiste beeld belichting noodzakelijk is, steeds te con troleren of de booglamp goed brandt en niet enkel en alleen te vertrouwen op de mechanische aandrijving. Het is zeker algemeen bekend, dat hoog- intensiteit spiegelbooglampen zijn uitgerust met een zogenaamde blaasmagneet (deze Fig. 4. Donkere runden aan het beeld door verkeerde spiegelinstelling. In fig. a moet de spiegel in zijn horizontale as bijgesteld worden (achterover wanneer, zoals hier, de bovenrand van het beeld donker is) In fig. b is bijstelling in de verticale as noodzakelijk (hier naar rechts). Fig. I. Fig. 2. Fig. 3. behoeft niet altijd te bestaan uit een zicht bare draadwikkeling), welke ten doel heeft de vlamboog van de spiegel weg te druk ken. Wanneer in de plaats van deze blaas magneet verandering wordt gebracht, kan dit een oorzaak zijn voor het scheef bran den van de krater. Bovendien kan onrustig branden ont staan, wanneer er een te grote trek in het lampenhuis heerst. Het is daarom, dat in de afvoerleiding van de lampenhuizen, die steeds in de buitenlucht moet uitkomen, veelal een regelklep wordt opgenomen. Hiermede kan de trek in het lampenhuis worden ingesteld, indien daarvoor aanlei ding bestaat. De regelklep moet echter nooit geheel gesloten kunnen zijn, omdat dan verbrandingsgassen van de koolspitsen in de cabine kunnen geraken, hetgeen zeer schadelijk is voor de gezondheid van de operataurs en ook voor de apparatuur. Hierdoor ontstaat namelijk de beruchte koolaanslag. Ook wanneer de koolspitsen vochtig zijn, branden, zij onrustig. Men zegt dan, dat de krater „spat". Koolspitsen zijn namelijk hygroscopiseh, dat wil zeggen dat zij vocht aantrekken. Zij moeten derhalve op een droge plaats bewaard worden. De meeste operateurs hebben de goede gewoonte steeds een aantal koolspitsen, dat voor on middellijk gebruik bestemd is, in het 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 25