Amsterdam
Bij Koninklijk Besluit van 17 Maart 1955 is goedge
keurd het besluit van de Raad van Amsterdam van 19
Januari 1955, waarbij de vermakelijkheidsbelasting op
filmvoorstellingen werd herzien. De gewijzigde verorde
ning is dientengevolge met terugwerkende kracht in wer
king getreden, zodat met ingang van 1 Januari 1955 de
volgende tarieven gelden:
10 voor programma's met een Nederlandse hoofdfilm;
25 voor de overige programma's.
Worms in zijn vergadering van 11 Februari 1955 beslo
ten het tarief van de vermakelijkheidsbelasting op voor
stellingen, waarin uitsluitend films worden vertoond als
bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der Bioscoopwet, te verla
gen tot 15
Het tarief voor gewone filmvoorstellingen bedraagt in
deze gemeente 25
De gewijzigde verordening zal in werking treden op de
eerste dag van de maand volgende op die. waarop de
Koninklijke goedkeuring zal zijn ontvangen.
Op het tarief van 25'% kan in drie gevallen achteraf Zaltbommel
belastingreductie worden verkregen, namelijk:
10 voor programma's met uitsluitend artikel 1-ge-
keurde films;
3 voor programma's met Nederlands bijwerk tot een
lengte van ten minste 250 meter
11/2 voor filmvoorstellingen, waarin tevens een
variété-programma wordt gegeven, alsmede muziek ten
gehore wordt gebracht door een orkest.
Gr
do
Op Donderdag 3 Februari 1955 heeft de Raad van de
gemeente Groenlo besloten de verordening op de heffing
der vermakelijkheidsbelasting te herzien.
Het tarief voor gewone filmvoorstellingen werd verlaagd
tot 25 terwijl voorstellingen, waarin uitsluitend films
worden vertoond als bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der
Bioscoopwet van de heffing der vermakelijkheidsbelasting
zijn .vrijgesteld.
De nieuwe verordening zal in werking treden' de dag
nadat het bericht van de Koninklijke goedkeuring zal zijn
ontvangen.
Harderwijk
Behoudens Koninklijke goedkeuring zal in de gemeente
Harderwijk met ingang van 1 Januari 1955 een gewijzigde
belastingverordening in werking treden, waarbij voor alle
filmvoorstellingen een uniform tarief van 20% is
vastgesteld.
Door Burgemeester en Wethouders was op 12 October
1954 ter zake een voorstel ingediend, dat door de Raad
in zijn vergadering van 5 November daaraanvolgend werd
aanvaard.
Naaldwijk
Met ingang van 1 Februari 1955 is in de gemeente
Naaldwijk ingevolge bij Koninklijk Besluit verkregen
goedkeuring een nieuwe verordening op de heffing van de
vermakelijkheidsbelasting in werking getreden.
Het tarief voor gewone filmvoorstellingen werd verlaagd
tol 25 c'/f en voor die waarin uitsluitend films wor
den vertoond als bedoeld in artikel 1, lid 2, 2e der Bio
scoopwet tot 20
Ubach over Worms
Overeenkomstig een voorstel van Burgemeester en Wet
houders heeft de Raad van de gemeente Ubach over
Op 9 December 1954 hebben Burgemeester en Wet
houders van Zaltbommel aan de Raad voorgesteld de
belasting op gewone filmvoorstellingen van 35 te ver
lagen tot 25 en het tarief voor voorstellingen met
zogenaamde artikel 1-films te bepalen op 20 Dit
voorstel werd door de Raad in zijn op Vrijdag 17 Decem
ber gehouden vergadering aanvaard.
De nieuwe verordening zal, behoudens Koninklijke
goedkeuring, op 1 Januari 1955 in werking treden.
MISPLAATSTE OPVATTING DER ROMANTIEK, EEN I
I DER OORZAKEN VAN DE GERINGSCHATTING I
I VAN HET „AMUSEMENT"
„Beschouwen wij de uitdrukking „a m u s e m e n t",
dan blijkt, dat ze met verloop van tijd als waardemeter
1 van het vermaak omlaag is gegaan. Jan Campo Weyer-
man gebruikt het in 1721 nog in vrij nobele zin: „daar
X is geen amusement, waardoor een man eerder betoverd
1 wordt, dan door het optrekken van een schoon ge-
1 bouw". Deze „man" is niet de bouwmeester, maar de 1
1 bouwheer, die ergens om Amsterdam een buitentje,
1 een „optreckjen" zal gaan neerzetten, gelijk dat in de
18de eeuw voor vele rijk geworden burgers als aan-
gename tijdpassering en geldbesteding gold. In de 19de
eeuw, bij Cremer, Ten Brink, Van der Goes en andere
1 schrijvers van essays en kritieken, treedt er al enig 1
onderscheid aan de dag tussen amusement en kunst. 1
En tegen de eeuwwisseling betreurt Frederik van Eeden
het, dat de kunst door zijn tijdgenoten enkel maar
wordt beschouwd ,,als een amusement of een schade-
looze verstrooiing".
De Romantiek had het kunstwerk op een voetstuk
van verhevenheid gezet; het kunstgenot was een ern-
I stige en haast schroomvallige benadering van de hoog-
bezielde kunstschepping. De intelligentsia van onze
fin-de-siècle dacht er, zeker in ons vaderland, niet
anders over. Ruigheden van middeleeuwse kluchten en 1
van een Bredero kon men wel smaken, maar een tijd- 1
genoot moest toch maar liever niet met kluchtigheid
van zulk gehalte aankomen. Hij zou naar het „volks-
toneel" worden verwezen.
Sindsdien is er in de waardering van zulk een ruig
I vermaak wel het een en ander veranderd, maar de dag- 1
bladkritiek en de spraakmakende gemeente houden nog f
steevast het onderscheid tussen amusementsfilm
en kunstfilm aan, als hadden ze met twee totaal
ongelijkwaardige grootheden te doen. Hetgeen wel be- 1
wijst, hoezeer aan de meesten het innig en
wezenlijk verband tussen kunst en
kunstgenot enerzijds, en ver mi aak en
amusement anderzijds ook nu nog ont-
1 glipt" 1
(Dr. John B. Knipping O.F.M.,
„A pologie van tiet amuse- 1
men t", referaat „Film en amusement", 1
gehouden 29 September 1954; filmstudie-
week Nederlands Filminstituut)
10