Bioscoopbezoek
Ontwikkeling bioscoopbezoek
Geforceerde uitbreiding
drukt het bezettingspercentage
30% lager ligt, is, zoals reeds werd opgemerkt, het aantal
permanente bioscopen zo snel gegroeid, dat het aantal van
1935 reeds in 1952 werd ingehaald. In 1935 beschikten in
totaal 2.510 van de rond 51.000 gemeenten tezamen over
4.782 permanente bioscopen en einde 1953 konden 2.522
van de ruim 24.000 gemeenten bogen op 5.117 permanente
theaters.
Zeer sterk ziet men deze ontwikkelingsgang weerspie
geld bij de groep van gemeenten met minder dan 5.000
inwoners. Hier was de bouwactiviteit zo groot, dat on
danks het veel kleinere gebied het aantal van deze
gemeenten, dat over permanente bioscopen beschikt, thans
groter is dan vóór de oorlog, namelijk 1.494 van de
23.067 gemeenten tegen 1.410 van de 50.037 in 1935. De
in deze gemeenten gevestigde bioscopen vormen het gros
van de zogenaamde week-end exploitaties, dat zijn biosco
pen, welke in de regel slechts van Vrijdag tot en met Zon
dag fims vertonen. De meeste gemeenten van de groep met
5.000 tot 10.000 inwoners beschikken nu eveneens over
permanente bioscopen; in 546 van de 626 gemeenten,
welke deze groep telt, zijn namelijk 755 permanente thea
ters gevestigd, terwijl in 1935 569 van de 704 gemeenten
tezamen 748 vaste exploitaties telden.
In de overige gemeenteklassen bleef het aantal gevestig
de theaters, verhoudingsgewijze gerekend, ongeveer gelijk.
In 1953 beschikten de gemeenten met 10.000 tot 20.000
inwoners bijvoorbeeld over 9,7% van het totale aantal
bioscopen tegen 9,6% in 1935; die met 20.000 tot
50.000 inwoners over 9,8|% (8,8%); de gemeenten met
50.000 tot 100.000 over 4,6% (4,6|%) en de grotere ste
den over 29.7% (29,3%).
Vóór de geldzuivering, dat wil zeggen tot het midden
van 1948, was het bezettingspercentage 100. Tengevolge
van de vele verwoeste bioscopen was de zetelcapaciteil
sterk gereduceerd zodat de vraag toen aanmerkelijk groter
was dan het aanbod. Met het herstel van de verwoeste
theaters nam het bezoek met uitzondering van 1948
tengevolge van de geldschaarste na de geldzuivering
van jaar tot jaar toe.
bioscoopbezoek
Jaar
in mill'oenen
per bevolkingshojfd
1946
300
6,6
1947
460
9,9
1948
443
9,1
1949
467
9,5
1950
487
9,7
1951
555
11,0
1952
615
12,1
1953
675
13,1
Het gehele Bondsgebied plus West-Berlijn telde in 1953
niet minder dan 675 millioen bioscoopbezoekers tegen 624
millioen in 1939. Van deze 675 millioen kwamen er alleen
al 314 millioen (46,5%) voor rekening van de 50 grootste
steden (boven 100.000 inwoners) met inbegrip van Berlijn.
Ofschoon slechts 32,4% van de bevolking in deze steden
woont, die tezamen maar over 29,7% van het totale aan
tal bioscopen met 37.3% van de totale zetelcapaciteit
beschikken, leveren zij meer dan de helft van de totale
recette, wat mede zijn oorzaak vindt in het feit, dat de
entreeprijzen in deze steden hoger zijn dan in de overige
gemeenten. De bioscopen in de middelgrote steden
(50.000 tot 100.000 inwoners) zagen in 1953 50 millioen
bezoekers (7,4%) binnen haar muren, terwijl de kleinere
gemeenten 311 millioen bezoekers, dat wil dus zeggen
46,1% van het totale aantal, telden.
Bedroeg het bezoekcijfer over het gehele land gerekend
in 1953 per bevolkingshoofd 13,1, voor de grootste steden
was dit cijfer 18,8, voor de middelgrote steden 17,6 en
voor de kleinere gemeenten 9,7%.
Het bioscoopbezoek is in Duitsland weliswaar voortdu
rend gestegen, maar is volgens internationale begrippen
geenszins als hoog te beschouwen en blijft bijvoorbeeld ver
onder dat van landen als Groot-Brittannië en de Verenigde
Staten. In het eerstgenoemde land, dat een ongeveer even
grote bevolking heeft (rond 50 millioen), is het bezoek
per bevolkingshoofd ongeveer 30, terwijl de zetelcapaciteit
84 per 1000 inwoners bedraagt, tegen 40,8 in het Bonds
gebied. Voor de Verenigde Staten zijn deze cijfers respec
tievelijk 32 en 83. Dit betekent dus, dat het bezettings
percentage waarmede bedoeld wordt het gemiddelde
gebruik van het aantal aangeboden zitplaatsen van de
Britse en Amerikaanse bioscopen veel hoger ligt dan dat
van de theaters in West-Duitsland en Berlijn.
Het zou natuurlijk dwaas zijn te concluderen, dat het
hogere bezettingspercentage in Groot-Brittannië en de Ver
enigde Staten een motivering zou geven voor een verdere
uitbreiding van het Duitse bioscooppark. Integendeel, uit
de statistische gegevens, welke door de S.P.I.O. zijn ver
strekt, blijkt immers niet alleen dat de huidige zitplaatsen
capaciteit de behoefte volledig dekt, maar bovendien dat
gedurende de laatste jaren de toeneming van het zetelaan
tal verhoudingsgewijze steeds groter was dan de stijging
van het bioscoopbezoek, wat voor vele bioscopen een aan
zienlijke daling van het bezettingscijfer bracht.
Aangezien het bioscoopbezoek in Duitsland thans niet
meer stijgt in een mate zoals in de voorafgaande jaren liet
geval was, daarentegen in vele plaatsen waaronder acht
van de grootste steden in 1953 zelfs terugliep, lijkt het
niet wel mogelijk dat het, tengevolge van het overmatig
gestegen zitplaatsenaanbod, gedaalde bezettingspercenta
ge weer zal stijgen, des te minder naarmate een verdere
uitbreiding van het bioscooppark plaats vindl.
Een niet onbelangrijk aantal Duitse bioscopen werkt
reeds met verlies. Daarbij dreigt op de achtergrond de
toenemende concurrentie van de televisie, aan welke de
theaters door grote investeringen voor vernieuwing van
technische apparatuur en inrichting het hoofd zullen moe
ten bieden.
Men kan deze ongunstige ontwikkeling bijvoorbeeld zeer
goed volgen aan de hand van de gegevens welke verstrekt
worden over Frankfurt a/M., naar grootte de zesde stad
van het Bondsgebied. Het aantal bioscopen in deze stad
steeg van 49 in 1950 tot 63 in 1953het aantal zitplaatsen
per 1.000 inwoners nam in deze periode toe van 42 tot
19