zoals het meer gaat met uitvinders, was het feit van het vinden van de oplossing voor hen meer dan genoeg. Voorlopig werden er filmpjes gemaakt en vertoond, waarbij er naar gestreefd werd door grappen en grollen het publiek een amusementje te bezorgen. En dit laatste blijkt duidelijk uit het eerste programma, waarin uitdrukkelijk wordt verklaard, dat de laatste twee films van achteren naar voren zouden worden vertoond, waardoor de indruk werd gewekt dat een ingestorte muur zichzelf weer op richtte en een etende, mijnheer, aan tafel gezeten, zijn bord vol at in plaats van leeg. Aan de intellectuelen dier dagen ging de cinematografie voorbijgeen notie had men er van, welke mogelijkheden verborgen lagen in de film: het was slechts „Spie lerei", een kermisvermaak. Zeker, er waren enkele kunstenaars, die in de film nieuwe mogelijkheden ontdekten, maar hun aantal was gering en hun invloed van geen importantie en toch hebben deze in niet geringe mate medegewerkt tot het bereiken van het huidige peil van de film. Het geesteskind van Lumière werd te vondeling gelegd en de kermisklanten trok ken zich het lot van het kind aan, reisden ermee de kermissen af en brachten op deze wijze velen in kennis met de film. En nu kan men niet verwachten, dat de film, die bestemd scheen om kermisvierders wat plezier en sensatie te bezorgen, nu direct door deze hard ploeterende ondernemers in de sfeer der kunsten betrokken werd. Dat zij hun pleegkind geen fin-de-siècle opvoeding konden geven op een fijne jonge dameskostschool was hun schuld niet. Het ambulante karakter van hun bedrijf bracht dit mede. Wie zal hun dit verwijten? Maar wanneer hier bij het herdenken van het zestigjarig bestaan der cinematografie de aandacht gevestigd wordt op de uitvinder en de kunstenaar, dan past ook een ere- saluut aan de pioniers van de cinematogra fie als bedrijf, aan de werkers van de eerste ure, waaronder er zelfs waren, die alle functies in één persoon verenigden van scenarioschrijver, producent, acteur, came raman tot laborant toe. Het welig opgroeiende kind heeft een stormachtige jeugd doorgemaakt en niets is het bespaard gebleven. De armenmeester kwam er aan te pas met zijn „droit de pauvre" en toen men meende, dat het sterk en rijk genoeg was, werd het getroffen door de bemoeienissen van de tolgaarder. Hoe anders had dit alles kunnen zijn, indien de toenmalige intellectuelen blijk hadden gegeven van een vooruitziende blik, indien men maar enigszins had kun. nen waarderen het expressievermogen van de film, de „biblia pauperum", waarvan de boekdrukkunst slechts een zwakke af schaduwing genoemd kan worden. Bij de beoordeling hiervan moet er reke ning mede worden gehouden, dat de film ontstaan is in een tijdperk, waarin nog sprake was van een zeker analfabetisme. En voor welke problemen men zich ge plaatst ziet, wanneer de massa in nog onontwikkelde gebieden de impressie van het beeld zal ondergaan vóór de sensatie van het gelezen woord, is een onderwerp de studie van een deskundige waardig. Dames en Heren, in enkele trekken heb ik een terugblik geworpen op de eerste tijden der cinematografie. Wij zijn hier verenigd, om de resultaten te beschouwen van een zestigjarige periode. Ik geloof, dat nog veel te wensen overblijft naast al het vele, dat reeds bereikt is. Moge de Filmweek Arnhem een steentje bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de cinematografie. Van de waardering voor de film in het huidig tijdsgewricht, is Uw aanwezigheid een verheugend bewijs. Ik heb gezegd." Deze toespraak werd met een hartelijk applaus beloond. Voordracht van ïves Aiiéjjret De laatste spreker van deze middag was de bekende Franse regisseur Yves Allégret, die in zijn voordracht een schets gaf van de ontwikkelingsgang van de film. ..Mijn eerste woorden zullen woorden van dank zijn aan het adres van het Holland Festival, van de stad Arnhem, van de Ne- derlandsche Bioscoop-Bond en van alle organisatoren van deze manifestatie", zo begon de heer Allégret zijn voordracht, en hij vervolgde: „Dank voor het feit dat deze Filmweek geplaatst werd in het teken van de Zestigste Verjaardag van de uitvinding van de film door de gebroeders Lumière. Ook dank voor het feit dat deze inaugurele dag aan Frankrijk is aangebo den. Mijn persoonlijke dank voor de uitno diging waarmee ik werd vereerd. Alvorens tot U te spreken over mijn vak, wens ik U ook te zeggen hoezeer een Fransman zich thuis voelt in Uw land. Ongetwijfeld, Uw landschappen zijn zeer verschillend van ons Alsace, Bretagne of S'rovence, en voor een oppervlakkige toe schouwer is de Franse frivoliteit het tegen deel van de Hollandse ernst. En toch is het voldoende zowel Frankrijk als Holland een weinig te kennen, om te weten dat frivoli teit en ernst slechts maskers zijn. Achter deze maskers schuilt een gemeenschappe lijke en hartstochtelijke liefde voor logica en waarheid. Vanaf de tijd dat intellectuele vrijheid in Frankrijk nog niet bestond, bood Amsterdam gastvrijheid aan alle gees ten die bij ons naar onafhankelijkheid hun kerden. Zou Descartes Descartes geworden zijn zonder het toevluchtsoord Amsterdam en zou de hedendaagse wereld bestaan naar onze opvatting van menselijke vrijheid, met haar meest revolutionnaire wetenschappe lijke ontdekkingen? Met zijn bewondering voor evenwichtig heid vindt de Fransman in Holland een bevoorrechte tempel, waar de essentiële beginselen, die hij liefheeft, worden geëerd. Geen historisch perspectief Ik ben geen geschiedkundige en ik zou geen galant en onbevooroordeeld perspec tief kunnen schetsen van de geschiedenis van de film. Ik ben slechts een hand werksman, een vakman, die iedere keer verbijsterd staat over het gereedschap, waarvan hij zich bedient en dat, voor hem, in de loop van zestig jaar is gesmeed door overtuigde en volhardende mannen uit alle landen van de wereld, maar waaronder vele Fransen worden geteld. Anderen hebben reeds beter dan ik beschreven en zullen nog beschrijven de mijlpalen, die, van 1816 tot 1895: vanaf de uitvinding van de fotografie door Nicéphore Nièpce tot de eerste publieke vertoning in het Grand Café, Boulevard des Capucines te Parijs, kenmerkend zijn geweest voor de schepping van het instru ment, dat met beelden speelt, de camera. Ik zal slechts melding maken van Georges Sadoul, die deze periode zeer goed heeft samengevat door te zeggen, dat de uitvinding van de film het ontmoetingspunt vormt van drie wegen van onderzoek, na melijk weergave van beelden, synthese van beweging en vertoning van levende beelden. Nièpce en Daguerre op het gebied van de fotografie, de Belg Plateau, de opticien Dubosc, de medicus Marey, de Oostenrijker Uchatius en Demeny, medewerker van Marey, op het gebied van het levende beeld, en de Amerikaan Edison dank zij zijn onderzoekingen betreffende een soepele en doorzichtige rolfilm schiepen het materiaal, dat Louis Lumière zou dienen voor de constructie van zijn cinémato- graphe. Geboorte van een nieuwe kunst Het gereedschap bestond; het moest nu gebruikt worden als middel om een nieuwe en zevende kunst tot uitdrukking te bren gen. Van zijn ontstaan af heeft de film zich in twee richtingen aangetrokken gevoeld: het documentaire en de fictie. Het vaderschap van de gebroeders Lumière is onbetwistbaar, hetgeen de internationale terminologie aantoont: In Engeland, in Spanje, in Italië, in U.S.S.R. en in Holland gebruiken de mensen iedere dag verschillende afleidingen van het woord „Cinématographe" om hun geprefe reerde ontspanning aan te duiden. En toch geloofden de Lumières niet aan de toekomst van hun uitvinding. De twee vindingrijke industriëlen te Lyon deden aan filmwerk zoals de heer Jourdain aan proza deed, namelijk zonder er zich reken schap van te geven. Aan anderen danken zij de onsterfelijkheid, waarvan zij sinds dien verzekerd waren. Zij bemerkten slechts het documentaire aspect van hun apparatuur. Zij stuurden operateurs naar de uithoeken van de we reld om ongekende taferelen vast te leggen, maar toen een goochelaar in de persoon van Georges Méliès, directeur van het Théatre Hondain, in zijn enthou siasme over dit procédé hun al zijn bezittingen aanbood om de uitvinding te kopen, weigerden ze onder voorwendsel dat de film weinig toekomst zou hebben. Méliès perfectionneerde zelf een camera van 1896 om deze te gebruiken, niet voor het vastleggen of copiëren van het leven, maar om toverstukken te vertonen. Zo ontstond de tweede vorm van de film. Binnen enkele jaren ontdekte Méliès het essentiële van de techniek, die de gram matica van de cinematografische vorm geving kan worden genoemd. Maar Méliès werd spoedig op zijn eigen terrein voorbij gestreefd. Hij kon zich nog steeds niet van de aan het toneel ontleende formules losmaken, toen twee zakenlieden de film op de weg naar succes brachten. Uit waren Charles Pathé en Léon G a u m o n t. 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 18