De h r Yves Allégret: de kracht van de film ligt in universeel karakter" Pathé en Gaumont begrepen dat de film- bezoeker het grote publiek is. Zij draaiden kleine filmrollen van 18 tot 20 meter, die ze aan kermiskooplui verkochten. De titels duiden het genre der onderwerpen vol doende aan: „Le coucher de la mariée", „Une mondaine au bain", „Déshabillé féminin", enz. Ging de nauwelijks ontstane film in het vulgaire vervallen? Gaumont en Pathé trachtten zelf meer verheven onderwerpen te entameren. Er waren vanaf 1897 „Pas sies" en „Levens van Christus," hetgeen trouwens niets anders is dan het zoeken naar publiekaan de ene kant de losban dige, en de gelovige aan de andere kant en soms beiden tegelijk. Maar spoedig werd, in 1908, door een groep artisten, toneelspelers en musici, die meen den dat de film beter verdiende dan de kermiskraam, de grondslag gelegd voor de „Kunstzinnige film". Bij het documentaire en de fictie ging zich een nieuwe vorm voegen: het „ver filmde toneel". Men kan zonder overdrijving zeggen, dat de geschiedenis van de film de geschiede nis is van de onderlinge voorsprong van de ene op de andere behaald, tussen deze drie soorten van cinematografische vorm geving. Op de vooravond van de oorlog van 1914 was de Franse film in volle opbloei; welis. waar hadden de gebroeders Lumière hun productie sinds 1900 gestaakt, omdat hun wetenschappelijke geest niet berekend was voor de wegen, die de film insloeg. Maar Max Linder en de Franse comi- sche school, Jasset en zijn détective-films, Louis Feuillade en de vervolgverhaal-films verzekerden aan ons land een ontegenzeg gelijke voorrang. Bovendien waren de eerste „serials die zoveel succes brachten voor de Amerikaanse film, het werk van de Fransman Louis Garnier. De periode na de eerste wereldoorlog De oorlog van 1914 tot 1918 be tekende een ge weldige slag voor de Franse produc tie. Vlak na deze beproeving waren onze buitenlandse markten versto ken als ze waren van Frans libris gemonopoliseerd door de ]onge Amerikaanse pro ductie; de tuin ontwerpers van gisteren hadden hun scheppende mogelijkheden uit geput; de nieuwe school had gebrek aan ervaring. Riccioto Canudo en Louis Delluc schiepen een gunstige sfeer voor de herleving van de Franse film. Canudo was geen scheppende, maar een enthousiaste geest; hij vormde een avant- garde publiek, won de beste intellectuelen voor de film en bereidde hen voor op de nieuwe proefnemingen, die zij zelfs uit lokten. Louis Delluc publiceerde verhandelingen over aesthetica, hij veroordeelde of toonde zijn enthousiasme, waardoor hij de film- critiek inluidde; maar hij bracht ook films en werken tot stand, die het onmiskenbaar stempel droegen van een scheppend tempe rament. Hij stond aan het begin van een grote klassieke, Franse periode, die haar hoogte punt zou bereiken van 1927 tot 1929. De onbetwistbare meester van deze grote periode was ongetwijfeld Abel Gance. Hij zocht en vond alle expressieve effecten: wazigheid, misvorming, close-ups, overbe lichting en „montage court". Zijn onder zoekingen traden zelfs buiten de practische mogelijkheden van die tijd; in „Napoléon" onthulde hij de mogelijkheid van een stereoscopische film door de drievoudige projectie (hetzelfde als nu door Cinerama wordt gebezigd). Marcel 1'Herbier is het tegendeel van Gance; subtiel en aesthetisch als hij is, houdt hij vast aan het beeld. Het beeld is ook van het grootste belang voor een Léon Poirier, men kan het als het ware als het verlengstuk beschouwen van het impressionisme der schilderkunst. Dit expressionisme der beelden werd door Jacques Feyder gezocht in de ontleding van het menselijk gezicht. Dat werd ook gedaan door Carl Dreyer, die in Frankrijk zijn meesterstuk „Jeanne d'Arc" zou draaien. Als men deze film niet heeft gezien, kan men zich geen voorstelling maken van de intense dramatiek, die door een levend, doch zwijgend gelaat kan worden uitge drukt. Rond deze grote meesters vormde zich een jonge generatie: Kenc Clair, Jean Renoir, Jean Grémillon. In 1929 werd de film aan strakke regels gebonden en gezuiverd: zij was nu be stemd een volmaakte vorm en expressie te worden, indien het kleine nog bestaande gebrek van de ondertitel niet zijn onder gang zou betekenen. Opkomst van de geluidsfilm Juist door de eisen gesteld aan de geluid loze film, was een specifieke uitdrukkings vorm geschapen met een grote suggestieve kracht. Door de opkomst van de sprekende film werden de met geduld verworven waarden opnieuw in het geding gebracht. De crisis van de sprekende film was in Frankrijk bijzonder scherp. Van 1930 tot 1934 werden weinig werken van waarde geproduceerd. Het verfilmde toneel hernam zijn rech. ten: „De sprekende film," zo verklaarde in die tijd Marcel Pagnol, „is de kunst van het boekstaven, het vastleggen en het ver spreiden van het toneel". René Clair schreef van zijn kant: „De film waarvan wij hebben gehouden, ligt evenver achter ons als de voor-oorlogse periode". Maar een nieuweling in de teams van filmers zou de situatie redden: De draai boekschrijver. Uit de samenwerking van mannen als Charles Spaak, Pierre Véry, Pierre Bost, Mac Orlan, Jacques Prévert, Jean Auren- che, Henri Jeanson, en Jacques Viot met een Jacques Feyder, Jean Renoir, Jean Grémillon, Marcel Carné, Autant-Lara en Jean Duvivier, kwamen films voort zoals „Kermesse Héroïque", „Béte Humaine", „Quai des Brumes", en „Fin du jour." Van 1940 tot 1944 onttrekt de Franse film zich tengevolge van de bezetting aan de tijd en zoekt zijn toevlucht in tover- achtige of onwerkelijke onderwerpen. Voor beelden hiervan zijn „Les Visiteurs du Soir", „Les Enfants du Paradis", „Douce" en „Sortilèges." Een nieuwe generatie De Bevrijding gaf aanleiding tot de op komst van een nieuwe generatie, waartoe ik behoor. De geschiedenis van de film houdt dus voor mij op dat tijdstip op, want het is zeer moeilijk over anderen te oorde len, wanneer men zelf de problemen van de regie moet confronteren. Ik heb reeds gezegd, dat de film zich aangetrokken voelt tot het documentaire en de fictie. tk begeef me het liefst in eerstgenoemde richting. Voor mij is de film een manier om aan mensen te laten zien hoe andere mensen leven, zich amuseren en lijden. 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 19