De culturele, sociale en opvoedkun
dige betekenis van de bioscoop
Een geslaagde congresdag van het
Nederlands Filminstituut
Een groot aantal genodigden en belangstellenden woonden op Donderdag
30 Juni j.1. in restaurant Royal te Arnhem de congresdag bij. welke het
Nederlands Filminstituut gewijd had aan het onderwerp „De culturele, sociale
en opvoedkundige betekenis van de bioscoop".
De Vice-Voorzitter van de Raad van Beheer van het Nederlands Filminsti
tuut, de heer D. van Staveren, heette de aanwezigen hartelijk welkom, in het
bijzonder de Commissaris van de Koningin in Gelderland, Jhr. Dr. C. G. C.
Quarles van Ufford, de Burgemeester van Arnhem, de heer Ch. G. Matser, de
Voorzitter van de Nederlandsche Bioscoop-Bond, de heer M. P. M. Vermin,
en de Directeur dezer organisatie, de heer J. G. J. Bosman.
In een kort overzicht schetste de heer Van Staveren de activiteit van het
Nederlands Filminstituut gedurende de afgelopen maanden, waarbij hij onder
meer noemde de in September 1954 te Utrecht gehouden Fiimstudieweek, het
tot stand komen van een reizende tentoonstelling voor middelbare scholen
„De film in beeld", samengesteld door Dr. J. M. L. Peters en A. A. E. van
Driel, alsmede de voorbereiding en uitgave van publicaties over de film.
Openlng§woord van
Burgemeester Matser
Na deze inleiding was het woord aan
de heer Matser, Burgemeester van Arnhem,
die het congres opende met de volgende
toespraak:
Dames en heren,
Sprekend over de plaats van de bioscoop
in ons land, heeft de heer Bosman er in
het programmaboekje van deze filmw.eek
op gewezen, dat de bioscoop de meest
natuurlijke levensruimte voor de film is
en hij heeft het een verstandige daad ge
noemd, dat het Nederlands Filminstituut
lot thema voor deze congresdag gekozen
heeft: de culturele, sociale en opvoedkun
dige betekenis van de bioscoop. Men
heeft mij ook verteld, dat het woord
„bioscoop" hier inderdaad met opzet ge
kozen is, omdat men niet de betekenis van
het verschijnsel film in abstracto, noch de
waarde van bepaalde films in concreto ter
discussie wilde stellen, maar de functie
van het instituut bioscoop in onze
samenleving zou willen nagaan.
Ook mij schijnt het toe, dat het thema
van deze dag, nu het dit accent heeft ge
kregen, van ongewone betekenis is. Het
suggereert namelijk onmiddellijk, dat het
instituut bioscoop van een soortgelijke orde
kan zijn als de toneelzaal, het concert
gebouw, het museum en de bibliotheek en
niet per se moet ingelijfd worden bij de
attracties die de kermis, het circus, het
variété en de danstent doorgaans hebben
te bieden. Wat wil zeggen, dat in de bio
scoop niet alleen de zintuigen van de be
zoekers een tijd lang beroerd worden, maar
dat te zelfder tijd en nog lang daarna heel
hun denken, willen en handelen in sterke
mate kunnen beïnvloed worden. Het exploi
teren van een bioscoop betekent altijd: het
verkondigen en eventueel propageren, cri-
tiseren of verwerpen van ideeën, opvattin
gen, inzichten, denkbeelden en waarde
ringen; en het demonstreren en eventueel
suggereren, aanbevelen, negeren of belache
lijk maken van gedragingen, handelingen,
gebeurtenissen, situaties en toestanden, die
alle in een of ander opzicht te maken heb
ben met de mens als zedelijk, sociaal en
cultureel wezen. Of men in de bioscoop
kunstgenot, ontspanning of tijdverdrijf
zoekt, steeds wordt men er ook als
geestelijk wezen op een of andere wijze
beïnvloed.
Door dit thema zó te poneren, geeft men
geheel afgezien van wat er aan goeds of
slechts over de culturele, sociale en paeda-
gogische betekenis van de bioscoop te zeg
gen valt al min of meer te kennen, dat
het instituut bioscoop zich kan ontwikkelen
van een verschijnsel in de cultuur
tot een factor van deze cultuur, d.i. tot
iets, wat de cultuur zelf mede vormt en
maakt. Neemt men daarbij in aanmerking
het ontzaglijk grote aantal personen dat
week in week uit de talloze bioscopen op
de wereld frequenteert in Nederland
alleen al bezoeken een en kwart millioen
mensen elke week een bioscoopdat wil
zeggen, dat een op elke acht Nederlanders
iedere week in de bioscoop zit dan
wordt men zich bewust van de enorme rol
die de bioscoop in het proces van de ont
wikkeling van de cultuur en van de hele
beschaving kan spelen.
De rol van de bioscoop, dat is tevens
de rol van de bioscoopexploitant en van
al degenen die met de productie, de im
port, de verhuur en de vertoning van films
te maken hebben. De exploitant heeft dus
blijkbaar in ruime mate te maken met
problemen, die ver uitgaan boven de taak
die de commerciële leiding van zijn bedrijf
hem oplegt. En hij draagt dus blijkbaar
verantwoordelijkheden, die soms zelfs in
botsing kunnen komen met zijn zakelijke
belangen. Weliswaar zal hij adviezen en
hulp kunnen vinden bij anderen, bijvoor
beeld bij de officiële filmkeuring en bij
deskundige filmcritici, maar filmkeuring
en persoordeel zijn voor hem zeker geen
middelen om verantwoordelijkheden af te
schuiven op anderen. Met elke film, die hij
uitbrengt, plaats de exploitant of hij
dat wil of niet zich achter de uiterlijke
of innerlijke idee die de film, in- of
expliciet, meedeelt.
Vooral in een land dat (kwantitatief)
geen noemenswaardige eigen filmproductie
bezit, speelt de exploitant de voornaamste
rol in het streven haar de ontwikkeling
van een gezonde filmcultuur. Hij bezit,
mede door zijn directe invloed op de im
port en productie van films, de sleutel tot
het welslagen van elke op het grote publiek
gerichte activiteit, die zich de verbetering
van het niveau en het gehalte van de films
ten doel stelt. Daarom heeft hij ook, bin
nen de grenzen van het redelijke en nodige
en voor zover hij toont zijn verantwoorde
lijkheid te willen dragen, recht op steun,
medewerking en erkenning van de gemeen
schap en met name van diegenen daarin,
die geroepen zijn aan de bevordering van
een gezonde filmcultuur leiding te geven.
Voor zover het Nederlands Filminstituut,
dat de gedachtewisseling over dit onder
werp op gang wil brengen, in die leiding
een aandeel heeft, toont het meteen al,
door het organiseren van deze dag, dat het
daarvoor in ruime mate begrip heeft.
Dames en heren, gaarne verklaar ik
hiermede deze congresdag van het
Nederlands Filminstituut voor geopend."
(Applaus).
De culturele
betekenis van de bioscoop
De eerste referent van deze congresdag
was de heer Dr. J. Hulsker, Hoofd van de
Afdeling Kunsten van het Ministerie van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die
een voordracht hield onder de titel „De
culturele betekenis van de bioscoop".
„Het Nederlands Filminstituut heeft mij
de vererende opdracht gegeven U iets te
zeggen over de culturele betekenis van de
bioscoop, en ik heb voor dit onderwerp,
waarover een boek te schrijven zou zijn,
maar een kwartier tijd", zo merkte Dr.
Hulsker aan het begin van zijn voordracht
op, en hij vervolgde: „Uit dit wel heel
korte tijdsbestek blijkt voldoende, dat ik
mij zal moeten beperken tot het maken van
enkele opmerkingen, die op geen enkele
grond van volledigheid aanspraak kunnen
en willen maken, maar die wellicht enig
nut kunnen hebben als uitgangspunten voor
de discussie van vanmiddag.
Ik zal het hebben over de bioscoop
en niet over de culturele betekenis van de
f i 1 m, zoals aanvankelijk de bedoeling
was. Maar ik zal natuurlijk toch voortdu
rend over de f il m moeten spreken, omdat
die nu eenmaal het hoofdbestanddeel van
de bioscoop uitmaakt. De tijd is lang voor
bij dat film en bioscoop tegenstellingen
vormden en sommige jongere intellectuelen
in de luidruchtige eerste tijd van de film
ligabeweging beweerden dat de bioscoop de
vijand van de film was. In onze tijd, nu
sinds lang ook de beste films in de biosco
pen komen, moeten we bij dit woord eerder
denken aan een synthese, zoals de heer
Bosman heeft betoogd in het artikeltje „De
plaats van de bioscoop in ons land", dat
hij in het programmaboekje van deze film-
week heeft geschreven. Het is een synthese
op de manier van het Franse woord „Ie
Cinéma", waarmee ook zowel het gebouw
als het verschijnsel wordt bedoeld.
We moeten er ons wel van bewust zijn dat
film iets meer omvat dan allen de bio
scoopfilm, namelijk ook wetenschappelijke,
medische en technische films, die niet be-
32