Italië Augustus-D ecember 1954 1955 Smalfilnivcrtoningen moeten voortaan voldoen aan dezelfde voor schriften als normaalfilmvcrtomngen delijke indruk van de ontwikkeling en de onderlinge ver houding van de elkaar beconcurrerende productie- en projectiesystemen. Een in de Britse vakbladen gepubliceerde analyse van het filmaanbod voor de laatste vijf maanden van dit jaar geeft een totaal van 370 films tegen 373 voor de maanden Augustus tot en met December 1954. Van deze 370 films zijn er echter 91 in anamorfische systemen en 279 voor standaard en wide-screen projectie tegen 55 anamorfische films en 318 standaard en wide-screen in 1954. Het aantal anamorfische films is dus van 55 gestegen tot 91, bij een ten opzichte van 1954 practisch gelijk gebleven filmaan bod. Zoals te verwachten viel is er bovendien een verleg ging van het accent op de diverse afzonderlijke wide- screen systemen. Cinemascope 50 73 Superscope 5 16 Camerascope 2 Vistavision 1 14 Metroscope 14 3-D (stereoscopisch) 5 Standaard wide- screen en normaal 312 251 373 370 Het aantal Cinemascopefilms steeg dus van 50 tot 73. Superscopefilms van 5 tot 16. Tegenover de eerste Vista- visionfilm in 1954 staat nu een aanbod van 14. Metro scope komt voor het eerst op de lijst voor met 14 films. De stereoscopische film (3-D) is geheel van het pro gramma verdwenen. Nieuwe systemen, welke thans aan de markt komen, zijn Camerascope (2 films) en Regiscope (1 film). Vier films worden aangeboden met een beeldverhouding van 1 1,75 en acht verdere films in verhoudingen tussen 1,33 en 1,85. De vraag, welke de meeste exploitanten op de lippen brandt, is: Hoe zal het aanbod van de anamorfische film zich ontwikkelen ten opzichte van de leverantie van de standaardfilm? Het enige antwoord, dat hierop naar waarheid gegeven kan worden, is, dat de productie van anamorfische films ongetwijfeld toe zal nemen, al valt niet met zekerheid te voorspellen in welke mate. Ten op zichte van 1954 bedraagt die stijging ongeveer 60%, ter wijl de voor normale projectie beschikbare hoeveelheid films van 318 in 1954 terugliep tot 279, dat is ruwweg met 121/2 Indien deze ontwikkeling zich voort zou zetten wat velen verwachten dan zou er voor liet seizoen 1956-1957 een aanbod van rond 150 anamorfische films zijn en het aantal standaardfilms teruglopen tot ongeveer 250. Maar dit is natuurlijk zuiver theoretisch, waarbij men er van uitgaat, dat de speelfilmproductie quantitatief op hetzelfde peil zal blijven. De conclusie is ten slotte, dat er geen sprake is van een productietekort voorzover het de totale hoeveelheid aan geboden films betreft, maaf dat het aantal voor normale projectie aangeboden films verminderd is en naar alle waarschijnlijkheid nog verder zal dalen. Op 1 Januari 1956 zullen de nieuwe veiligheidsvoor schriften voor de Britse bioscopen van kracht worden. Met ingang van dezelfde datum zal de gewijzigde bio scoopwet, de Cinematograph Act 1952, van toepassing worden. De inwerkingtreding van deze in 1952 gewijzigde wet niet te verwarren met de Cinematograph Films Act, die de filmquotering regelt), welke in hoofdzaak betrek king heeft op brandveiligheidsvoorschriften en daarnaast de gemeenten de bevoegdheid geeft bioscoopvergunningen te verlenen, was opgeschort in verband met het ontwerpen van nieuwe veiligheidsvoorschriften. Aangezien zich juist in deze tijd de overgang heeft voltrokken van het explo sieve nitraatmateriaal op de niet-ontvlambare acetaatfilm, kwamen de nieuwe thans belangrijk verzachte brand veiligheidsvoorschriften eerst thans gereed. De belangrijkste nieuwe bepaling is wel deze, dat de voorstellingen met 16 mm films, tot dusver niet aan ver gunningen en voorschriften gebonden, in den vervolge onderhevig zijn aan dezelfde bepalingen, welke voor de normaalfilmvertoningen gelden. Op grond van de gewijzigde wet zal eveneens op 1 Januari 1956 een nieuwe Ministeriële beschikking van kracht worden, welke enige bepalingen bevat inzake het bioscoopbezoek van kinderen, die geheel aansluiten bij een inmiddels reeds gevormde practijk. Het gaat hier namelijk om de volgende drie voorschriften: Ie. Geen kind, dat klaarblijkelijk („apparently") jonger is dan vijf jaar mag in de bioscoop worden toegelaten, tenzij vergezeld door iemand te wiens aanzien voldoende aannemelijk is (,,appears to have attained"), dat hij de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. Geen kind, dat klaarblijkelijk jonger is dan twaalf jaar, mag na des avonds zeven uur worden toegelaten, tenzij vergezeld van iemand te wiens aanzien voldoende aanne melijk is, dat hij de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt. Het derde voorschrift heeft betrekking op filmvertonin gen, welke uitsluitend of in hoofdzaak voor kinderen worden georganiseerd. Bij deze vertoningen moet namelijk in de zaal op elke 100 personen iemand aanwezig zijn van ten minste zestien jaar en op de balcons op iedere 50 aan wezige personen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op aanbevelingen in het in Mei 1950 gepubliceerde rapport van een Ministe riële Commissie, die gedurende drie jaar een uitvoerig onderzoek had ingesteld naar de werkelijke of vermeende gevolgen welke het filmbezoek op kinderen onder zestien jaar heeft. Dit aan het parlement voorgelegde rapport, dat tot teleursteling van vele filmhaters de film vrijsprak van de klakkeloos aan haar adres geuite beschuldigingen, beval als positieve maatregel aan de opvoeding van het publiek tot de film en gaf daarmede de eigenlijke stoot tot het ondernemen van de filmvorming op ruime schaal. Analyse van het filmbedrijf In tegenstelling tot vele andere landen, waar in de jaren na de laatste wereldoorlog een geleidelijke daling van het bioscoopbezoek viel te constateren, blijkt dit in Italië onafgebroken te zijn gestegen. Dit is wel het opmerke- 16

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 17