Commissie van Geschillen welk verslag op zichzelf door geïntimeerde niet bestreden wordt in aanmerking neemt de stand waarin de onderhandelingen zich bevonden, de brief van geïntimeerde van 27 September 1954 de Raad niet geheel verklaarbaar voorkomt, temeer nu deze niet de weg voor verdere onderhandelingen openlaat, hetgeen op zijn minst bevreemdend is doch niet voldoende om als bewijs te dienen voor het feit, dat de voor de overeenkomst noodzakelijke wilsovereen stemming tussen partijen zou zijn bereikt, en de Raad zich ten volle aansluit bij hetgeen de Commissie van Geschillen in haar von nis van 17 Januari 1955 te dezen aanzien overweegt; dat het feit, dat de film „Het huis onder verdenking" op 8 Octo- ber in een ander theater in 's-Gravenhage is vertoond, aantoont dat geïntimeerde omstreeks de tijd van haar besprekingen en correspon. dentie met appellante ook met een derde in bespreking was, doch appellante er niet in geslaagd is het bewijs te leveren, dat de ver klaring van geïntimeerde, dat die derde eerst na 27 September contact met haar zou hebben opgenomen, onjuist zou zijn; dat op grond van het vorenstaande de Raad evenals de Commis sie van Geschillen tot de conclusie komt, dat appellante met hetgeen zij heeft aangevoerd niet het bewijs heeft kunnen leveren, dat op 25 September tussen partijen wilsovereenstemming zou zijn bereikt; dat derhalve het vonnis van de Commissie van Geschillen moet worden bevestigd en appellante moet worden veroordeeld tot beta ling van de arbitragekosten in beide instanties, welke in tweede instantie worden bepaald op 50,zodat zij in totaal 300, komen te bedragen RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: BEVESTIGT het vonnis van de Commissie van Geschillen waar van beroep VEROORDEELT appellante tot betaling van de geschilkosten in beide instanties, in totaal bedragende 300,— (driehonderd gul den). Aldus gewezen te Amsterdam op 4 Juli 1955 De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (TWEEDE KAMER) van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft de volgende arbitrale von nissen gewezen: In zake: LES ETABLISSEMENTS FIBROCIT N.V gevestigd te Brussel en kantoorhoudende aldaar aan de Masuistraat 16, eiseres, contra N.V. GRONINGER BIOSCOOP THEATER LUXOR, gevestigd te Groningen en kantoorhoudende aldaar aan de Herestraat 72-74, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als Arbitragecol lege voor de beslechting van geschillen tussen leden en donateurs van de Bond; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 23 Februari 1955 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag, 6 April 1955 op het Bureau van de Neder landsche Bioscoop-Bond te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heer W. Schooleman, gemachtig de van eiseres en Mevrouw C. J. Sprenger-Boon, gemachtigde van gedaagde; dat Mevrouw Sprenger namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres te kennen had gegeven, dat er in het Luxor Theater, nadat dit voor cinemascopeprojectie zou zijn ingericht, een bepaald aantal stoelen zou kunnen worden geplaatst; dat ge daagde daarop afgaande, 459 stoelen bij eiseres heeft besteld; dat echter bij de plaatsing der stoelen bleek, dat er voor een gehele rij stoelen plaats tekort kwam; dat voorts op last van de brandweer vijf stoelen uit een der zijpaden moesten worden verwijderd, hetgeen gedaagde te wijten acht aan eiseres; dat gedaagde eiseres ook verantwoordelijk acht voor het onjuist en niet in overeenstemming met de brandweervoorschriften opstellen der stoelen, waardoor her plaatsing nodig was; dat eiseres met de gesteldheid van de zaal- vloer bekend was en bij het plaatsen der stoelen daarmede zodanig rekening had moeten houden, dat de minimum afstand van 70 cm. tussen de ruggen der stoelen bereikt zou worden: dat gedaagde derhalve het standpunt inneemt, dat eiseres ten onrechte betaling vordert van voor de 20 niet geplaatste stoelen en voor de herplaatsingskosten alsvoren bedoeld; dat blijkens een ver klaring van de brandweer ook thans de afstand van enige rijen der stoelen nog niet aan de voorschriften voldoet; dat de heer Schooleman namens eiseres hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat het eiseres niet bekend was, dat de zaal door de veranderingen ten behoeve van de projectie van cinemascope- films 35 cm. korter zou worden, waardoor ruimte voor een gehele rij van 15 stoelen ontbrakdat vijf stoelen uit een gangpad op last van de brandweer verwijderd moesten worden; dat eiseres reeds van te voren aanmerkingen op de conditie van de zaalvloer had gemaakt en dat gedaagde verbeteringen had laten aanbrengen maar dat ten slotte bleek, dat deze verbeteringen niet voldoende waren met het gevolg, dat hoe nauwkeurig de onderlinge afstanden van de stoelen op de vloer ook waren bepaald, de afstanden tussen de rug leuningen verschillen vertoonden, hetgeen niet aan eiseres verweten kan worden; dat niet eiseres als leverancier van de stoelen, maar gedaagde als ondernemer van de bioscoop verantwoordelijk is voor de naleving der brandweervoorschriften; dat een der voorwaarden, waaronder eiseres de stoelen aan gedaagde heeft verkocht, luidt: „Wij maken onze clientèle attent op de wettelijke voorschriften, die het plaatsen, vasthechten en schikken der fauteuils in de schouw burg- en bioscoopzalen, beheersen (zie dienaangaande de koninklijke besluiten). Indien wij aannemen de fauteuils te plaatsen, vast te hechten of te schikken, gebeurt dit onder volle verantwoordelijkheid van de cliënt voor wat nl. aangaat de afstanden tussen de rangen, evenals de breedte der loopgangen, in ieder geval worden deze af metingen beschouwd als zijnde ons opgelegd door de cliënt, die met kennis van zaken oordeelt"; dat eiseres het aantal door gedaagde geleverde stoelen heeft geleverd en dat gedaagde verplicht is dit aantal af te nemen en te betalen; dat eiseres gedaagde heeft mede gedeeld, dat de kosten voor het opnieuw plaatsen der stoelen ten laste van gedaagde zouden komen en dat gedaagde opdracht tot het opnieuw plaatsen heeft gegeven; OVERWEGENDE: dat eiseres donateur en gedaagde lid van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle geschillen tussen leden en donateurs van de Bond, met uitsluiting van de burgerlijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitrage reglement dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege,'welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond: dat de Commissie met eiseres het standpunt inneemt, dat uitslui tend gedaagde als ondernemer van de bioscoop verantwoordelijk is voor de naleving van de brandweervoorschriften met betrekking tot de plaatsing van de stoelen in de bioscoop, tenzij de leverancier dei- stoelen deze verantwoordelijkheid op zich zou hebben genomen; dat van dit laatste niets is gebleken en dat eiseres blijkens haar leveringsvoorwaarden zelfs bij voorbaat elke verantwoordelijkheid ten aanzien van het plaatsen der stoelen voorzover het de brand weervoorschriften betreft, heeft geweigerd te aanvaarden; dat gedaagde verzuimd heeft zich ten eerste van de brandweer voorschriften rekenschap te geven en ten tweede om zich er van te vergewissen, dat de opstelling der stoelen in overeenstemming met deze voorschriften zou geschieden, hoewel daartoe alle aanleiding was, gezien het verlangen van gedaagde om een maximaal aantal stoelen op de grens van het toelaatbare te verkrijgen; dat het aan deze verzuimen te wijten is ten eerste, dat gedaagde meer stoelen bij eiseres heeft besteld dan zij in haar bioscoop kon plaatsen en ten tweede, dat de plaatsing der stoelen niet overeen stemde met de brandweervoorschriften, waarbij nog in aanmerking moet worden genomen, dat gedaagde ten slotte bij het bepalen van het aantal der bestelde stoelen met de verkorting van haar zaal ten gevolge van de cinemascopeprojectie rekening had moeten houden; dat uit het vorenstaande mede in aanmerking genomen de voorwaarden waaronder de overeenkomst tussen partijen is aange gaan blijkt, dat gedaagdes bezwaren tegen de vordering van eiseres ongegrond moeten worden geacht; dat al hetgeen partijen verder hebben aangevoerd als niet ter zake dienende buiten beschouwing kan blijven; dat de vordering mitsdien moet worden toegewezen met gedaag des veroordeling in de geschilkosten, bedragende 50,(vijftig gulden) 35

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 36