Toepassing van Artikel 15 der Statuten
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs
van kwijting te betalen het gevorderd bedrag van alsmede
in de geschilkosten, bedragende 50,(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam
op 13 Juni 1955.
-----O-----
In zake:
N.V. MULTIFILM, gevestigd te Haarlem en kantoorhoudende
aldaar aan het Kenaupark 8, eiseres contra
FIRMA TRIOFILM, firmanten J. de Haas en Th. Cornelissen,
gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de Von
delstraat 72, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder-
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage-
Reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de
Bond;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request dd. 9 Februari 1955 een geschil contra
gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift
aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te
zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar zitting,
gehouden op Woensdag, 6 April 1955 op het Bureau van de Neder-
landsche Bioscoop.Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn E. J. Verschueren, directeur en
J. Dudok van Heel, adjunct-directeur van eiseres en J. de Haas
en Th. Cornelissen, firmanten en S. Leuw, adviseur van gedaag
de;
dat de heren Verschueren en Dudok van Heel namens eiseres
in hoofdzaak hebben verklaard, dat het vaak voor het maken van
een goede filmreportage van actuele gebeurtenissen noodzakelijk
is met studiolampen een speciale verlichting van de plaats der ge
beurtenis te verzorgen; dat het verschillende malen is voorgekomen,
dat gedaagde bij het maken van een filmreportage gebruik heeft
gemaakt van de door de eiseres verzorgde verlichting, maar dat
gedaagde weigerachtig is om een deel van de kosten der verlichting
voor haar rekening te nemen; dat gedaagde voor haar weigering
verschillende gronden heeft aangevoerd; dat eiseres de Commissie
verzocht heeft ten eerste zich over de gegrondheid van deze weige
ring uit te spreken, ten tweede te bepalen, wat in deze billijk is en
ten derde gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag van
ials aandeel in de verlichtingskosten voor nader omschreven
filmreportages in het Instituut voor de Tropen te Amsterdam, het
waterloopkundig laboratorium te Delft en bij Werkspoor te Amster
dam;
dat de heren De Haas, Cornelissen en Leuw namens gedaagde
hiertegen in hoofdzaak hebben aangevoerd, dat gedaagde, indien
zij gebruik maakt van de verlichting, verzorgd door een harer
collega's, bereid is een aandeel in de verlichtingskosten te betalen,
althans indien zij gevraagd heeft deze verlichting mede te haren
behoeve te verzorgen: dat daarvan in de door eiseres genoemde
gevallen geen sprake is, omdat gedaagde in deze gevallen geen
speciale verlichting voor het maken der filmreportage nodig had en
van deze verlichting slechts last heeft ondervonden; dat gedaagde
derhalve geweigerd heeft het gevorderd bedrag te betalen;
OVERWEGENDE:
dat beide partijen lid zijn van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbi
trage Bondsreglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle
geschillen tussen leden van de Bond, met uitsluiting van de burger
lijke rechter, zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is
geregeld in dat arbitragereglement;
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitrage-college, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat over het
gezamenlijk dragen van de verlichtingskosten, indien een van hen
bij het maken van een filmreportage gebruik maakt van de ver
lichting, die door de ander is verzorgd;
dat eiseres in gebreke is gebleven haar door gedaagde bestreden
bewering, dat gedaagde bij de actualiteiten in het Instituut voor de
Tropen, het waterloopkundig laboratorium en Werkspoor gebruik
zou hebben gemaakt van de door eiseres en derden aangebrachte
verlichting, met bewijzen te staven en dat derhalve de vordering tot
betaling van ongegrond moet worden geacht en aan eiseres
moet worden ontzegd;
dat overigens de Commissie van oordeel is, dat het tussen par
tijen ontstaan geschil in de eerste plaats zijn oorzaak vindt in
gebrek aan contact en overleg tussen de leden-filmproducenten, die
filmreportages maken en dat het op de weg van de Bedrijfsafdeling
Filmfabrikanten en Filmproducenten van de Nederlandsche
Bioscoop-Bond ligt een regeling te treffen, waardoor dit contact en
overleg tussen deze leden gewaarborgd wordt, in dier voege, dat
zij, die van een verlichting bij een actualiteit geen gebruik willen
maken, dat tevoren aan de andere filmproducenten, die de verlich
ting verzorgen, kenbaar maken;
dat al hetgeen partijen verder hebben aangevoerd als niet ter
zake dienende buiten beschouwing kan blijven;
dat eiseres in haar overige verzoeken niet ontvankelijk moet wor
den geacht, omdat deze verzoeken buiten het kader der onderhavige
arbitrage vallen;
dat eiseres moet worden veroordeeld in de geschilkosten ad
50,(vijftig gulden)
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VERKLAART eiseres niet ontvankelijk in haar verzoek om uit
spraak te doen ten aanzien van de grondigheid van de door ge
daagde aangevoerde redenen om participatie in de kosten te weige
ren en ten aanzien van de wijze, waarin deze weigering wordt ken
baar gemaakt;
VERKLAART eiseres niet ontvankelijk in haar tweede verzoek
om te bepalen, „wat in deze billijk is":
ONTZEGT aan eiseres haar vordering tot betaling van
VEROORDEELT eiseres in de geschilkosten, bedragende 50,
(vijftig gulden).
Aldus gewezen te Amsterdam
op 13 Juni 1955.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop Bond heeft
op grond van artikel 15 der Statuten in zijn vergadering van.
19 Juli 1955 gehoord de N.V. Ideaal Film Laboratorium te Amster
dam, ter zake van de klacht:
dat zij het Contributiebesluit heeft overtreden wegens
nalatigheid met betrekking tot de voldoening van een
bedrag van aan contributie, de inzending van de
omzetopgaven over het eerste kwartaal van 1955 en de be
taling van de over deze periode verschuldigde Bondsbij-
dragen.
en besloten haar de straf van waarschuwing op te leggen en
deze straf te publiceren in het Bondsorgaan op grond van de
volgende overwegingen:
dat het Bondsbureau de N.V. Ideaal Film Laboratorium her
haaldelijk heeft aangemaand de Bondscontributie over het jaar
1954, zijnde een bedrag van te voldoen en haar tevens
heeft verzocht de omzetopgave over het eerste kwartaal van 1955
in te zenden en het over die omzet verschuldigde contributiebedrag
te betalen;
dat de N.V. ondanks diverse toezeggingen aan de desbetreffende
sommaties geen gevolg heeft gegeven;
dat de N.V. behoorlijk is opgeroepen om op grond van artikel 15
der Statuten te worden gehoord, maar dat zij niet ter vergadering
is verschenen:
dat de N.V. weliswaar na ontvangst van de oproep om voor het
Hoofdbestuur te verschijnen het bedrag van heeft voldaan
en de omzetopgave over het eerste kwartaal van 1955 alsook de
opgave over het tweede kwartaal van dit jaar heeft ingezonden.
maar dat dit niets afdoet aan het feit, dat zij in strijd heeft ge
handeld met het Contributiebesluit;
dat de inzending van de opgave van de omzet volgens artikel 5
van het Contributiebesluit dient te geschieden onder gelijktijdige
betaling van het over die omzet verschuldigde contributiebedrag;
dat het contributiebedrag over de eerste helft van 1955 ter
grootte van evenwel niet is voldaan
dat derhalve op grond van het vorenstaande vaststaat, dat de
N.V. Ideaal Film Laboratorium in ernstige mate in strijd heeft
gehandeld met artikel 5 van het Contributiebesluit, doch dat het
Hoofdbestuur, gelet op de omstandigheid, dat zij inmiddels tot
betaling van een groot gedeelte van haar schulden aan de Bond
uit hoofde van het onderwerpelijke besluit is overgegaan en voorop
gesteld, dat zij de resterende contributieschuld van alsnog
binnen 14 dagen zal voldoen, volstaat met de straf van waarschu
wing als omschreven in artikel 15 der Statuten.
36