Ciske de Rat" Er is door de Overheid een bouwvolumen vastge steld, dat volgens urgentie voor diverse doeleinden wordt aangewend. Wanneer men de brief van de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 20 September j.1., behorend bij het hoofdstuk Wederopbouw en Volks huisvesting van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1956, wat nader bekijkt, dan blijkt daaruit, dat het vo lumen voor 1956 van rond 1.650 millioen als volgt wordt verdeeld. Voor woningen 950 millioen en voor de rest van de bouwnijverheid 700 millioen. Hiervan zal 75 millioen worden besteed voor verbouw, buitengewoon onderhoud en herstel van oorlogs- en watersnoodschade; 52 millioen voor boerderijen en overige agrarische ge bouwen; 240 millioen voor bedrijfsgebouwen voor de nijverheid; 95 millioen voor bedrijfsgebouwen voor handel en verkeer, waaronder hotels; 52 millioen voor gebouwen voor gezondheidszorg en hygiëne; 18 millioen voor kerken; 115 millioen voor scholen; 25 millioen voor overheidsgebouwen van Rijk en lagere publiekrech telijke lichamen; ƒ25 millioen voor overige bijzondere gebouwen, waaronder die voor radio en wereldomroep. Wanneer wij derhalve om een plaatsje vragen in hel bouwvolumen 1956 voor de bioscoop, dan doen wij daar mede in geen enkel opzicht af aan de urgentie van hel woningbouwprogramma. Wij vragen slechts dezelfde rechten als het hotel- en radiowezen om maar eens iets Ie noemen; dezelfde rechten ook als de ondernemers van schouwburgen, als hoedanig de gemeenten gewoonlijk op treden. Zij zijn stuk voor stuk van belang, maar dat is de ontwikkeling van het bioscoopwezen ook. ij wensen geenszins de dwaze ontwikkeling die bijvoorbeeld Duitsland te zien heeft gegeven, waar na de oorlog de markt overvoerd is met nieuwe bioscopen. Dit is niet in het belang van het bioscoopbedrijf en evenmin, gezien de noodzakelijke programma-verarming, in het belang van de film en het publiek. Wij vragen slechts een plaats in het beschikbare volumen. Deze plaats kan bescheiden zijn. Met enige millioenen zou aan de meest dringende behoeften van jaar tot jaar voldaan kunnen worden. Daar voor is slechts een minieme hergroepering nodig in het bestedingsvolumen voor overige gebouwen. Er behoeft geen woning minder om te komen De in de Studio vervaardigde Nederlandse film „Ciske de Rat" is ingevolge een advies van de sectie film van de Voorlopige Raad voor de Kunst aan de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, op het nippertje uitgezonden naar Venetië. Het was zo iets als veni, vidi, vici, want zij werd reeds kort daarop met bevredigend resultaat in het Venetiaanse festivalpaleis vertoond. De internationale pers reageerde sympathiek en de jury on derscheidde dit eerste door de Filmproductie Maatschappij „Amsterdam" N.V. vervaardigde filmwerk, hetwelk door Wolfgang Staudte werd geregisseerd, met een zilveren leeuw. Met dit succes wensen wij de jonge productiemaat schappij van harte geluk; wij verbinden hieraan gaarne de wens, dat de internationale waardering zich straks bij het vertonen van de film in ons land moge manifes teren in een grote belangstelling van pers, bedrijf en publiek. Laten wij echter niet de fout begaan ons aan stonds illusies te maken over de toekomst van de Neder landse film, nu gebleken is, dat wat wij op documentair terrein gewonnen hebben op het speelfilmterrein te ver overen is. Wij moeten openhartig erkennen, dat naast het initiërend en coördinerend werk van de producent, het de meesterhand is geweest van een ervaren buitenlandse kun stenaar, die in dit geval succes heeft mogelijk gemaakt. Kunstenaars van naam zijn er niet veel en ze hebben han den vol werk. Laten wij erop bedacht zijn. dat alle proble men rond de ontwikkeling van een Nederlandse speel filmproductie ook na .,Ciske de Rat" precies dezelfde zijn gebleven. Er is echter bewezen, dat het probe ren altijd weer de moeite waard is; dit zal frequen ter moeten gebeuren dan voorheen, met meer overleg en wellicht ook met meer begrip voor de betekenis van de regie. Wij houden vol, hetgeen dezerzijds sinds jaar en dag betoogd is, dat een Nederlandse speelfilmproductie op beperkte schaal continu mogelijk is. In Venetië hebben twee kleine landen, namelijk Denemarken en Nederland, andermaal aangetoond, dat er films" gemaakt kunnen worden. Het is nu aan ons om de juiste gevolgtrekking te maken. Een gelukkige omstandigheid hierbij is, dat bij de Overheid voor de noden op dit punt meer begrip aan de dag wordt gelegd. Blijkens de toelichtende staat op de begroting 1956 van Onderwijs, Kunsten en Wetenschap pen is bijvoorbeeld de post voor de bevordering van de kunstzinnige en culturele film, het vorig jaar toegestaan tot 250.000,—, op 425.000,— geraamd. In zijn memorie van toelichting zegt de Mini-ter hierover: „De voorgestelde verhoging van deze post houdt onder andere verband met de verhoging der kosten van het vervaardigen van films gedacht wordt aan de prijsstijging van het filmmateriaal, het toenemend gebruik van kleurenfilms, verhoogde salarislasten enz. Vooral echter is een belangrijke verhoging naar de me ning van ondergetekende noodzakelijk, omdat hij van oordeel is, dat de tijd rijp is voor een continu Neder landse speelfilmproductie op zo hoog mogelijk niveau; een mening, die door de Tweede Kamer der Staten- Generaal blijkens het Voorlopig Verslag op de begro ting van 1955 en de mondelinge behandeling daarvan wordt gedeeld. De consequentie hiervan zal moeten zijn, dat voor meer speelfilms dan tot nu toe gelden be schikbaar zullen moeten zijn en dat in vele gevallen hogere subsidiën dan tot nu toe zullen moeten worden verleend. Het stimuleren van de speelfilmproductie mag echter niet leiden tot het beperken van de activi teiten op het gebied van de documentaire film, aange zien dit bij uitstek het terrein is, waarop de Neder landse cineasten zich zowel in het binnenland als over de grenzen naam hebben verworven.'' Het voorgestelde bedrag steekt nog wel wat mager af bij de zes millioen welke voor de televisie wordt uitge trokken een subsidie van circa 170,per toestel en er staan altijd nog een vijftien millioen tegenover, welke ons bedrijf jaarlijks aan de gemeenten moet opbrengen, maar wij zijn tenminste niet uitgerangeerd, zoals bij Wederopbouw. En wij erkennen gaarne, dat Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen de film een goed hart toe draagt.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 5