factoren, die de affiniteiten tussen alle kunsten bepalen. Alle kunst is rhythmisch, maar het is voor iedereen duidelijk, dat het rhythme van de schilderkunst van andere aard is dan het rhythme van de architec tuur en dat het rhythme van de film we zenlijk anders is, dan het rhythme van het toneel. Gezien de misverstanden, welke er op dit stuk bestaan, wilde spreker zich tot een vergelijking van film en toneel bepalen. Voor de meesten schijnt de overeenkomst tussen film en toneel voor de hand te lig gen, terwijl er feitelijk alleen over ver schillen tussen toneel en film gespro ken zou moeten worden. Wat is het verschil? Ten eerste, dat op het toneel mensen lijfelijk aanwezig zijn op het moment dat wij hen waarnemen, terwijl in de film slechts schaduwen waarneembaar zijn. Zij zijn het niet, die spelen: er wórdt met hen gespeeld, namelijk door de filmer, die abusievelijk regisseur genoemd wordt. Op het toneel is het woord primair en uit het woord resulteert de handeling de innerlijke handeling wel te verstaan waar het bij het toneel om gaat terwijl in de film de autonome film het woord bijzaak is en de handeling resul teert uit de opeenvolging der beelden, al of niet van menselijke schaduwen voor zien. Het toneel kan het niet stellen zonder het woord, de film kan het wel, zoals de documentaire aantoont. Het derde verschil is de beweeglijkheid van de film tegenover de betrekkelijke star heid van het toneel. Tafereelwisselingen op het toneel zijn hinderlijk en vergen soms precies zoveel tijd als nodig is om de continuïteit te verbreken. Tafereelwisselin gen in de film liggen voor de hand, vragen geen fractie van een seconde en bevorderen de continuïteit in plaats van haar te hin deren. Zij zijn deswege een bindend ele ment. Het vierde verschil bestaat hierin, dat de toneelacteur avond aan avond een rol opbouwt, een karakter uitbeeldt, telkens opnieuw maar nooit helemaal eender, ter wijl de acteur in de film hoegenaamd niets opbouwt, op verlangen van de filmer met evenveel gemoedsrust zijn rol van achteren naar voren speelt als omgekeerd, voor één enkele rol bij voorkomende gevallen vijf honderd maal voor de lens moet verschij nen, alle continuïteit vaarwel moet zeggen en het opbouwen van de rol, dus het uit beelden van een karakter, aan de regisseur subsidiair aan de cutter moet overlaten, die er dan tenslotte een definitief en onver anderlijk resultaat van maakt. Hieruit moest spreker de conclusie trekken, dat het woord „acteur" in dit verband een mislei dende term is. De filmacteur is een men selijk filmobject, dat door de filmmaker naar eigen wil en welbehagen wordt ge bruikt of niet gebruikt, waar en wanneer hij wil, zolang hij het nodig oordeelt en op de manier die hem goeddunkt. Uit het voorgaande volgt de verdere conclusie, dat de film een bepaald thema anders moet aanpakken dan het toneel dat pleegt te doen, dat een groot man op het toneel nog geen groot man in de film behoeft te zijn en dat zijn schijnbare groot heid afhangt van de manier, waarop de filmer met zijn gestalte, zijn mimiek, zijn doen en laten speelt. Aan de hand van deze verschilbepaling concludeerde de heer Van Domburg, dat de werkzaamheid van de acteur plaats heeft in de orde van het toneel of van de alledaagse werkelijkheid maar nooit in de orde van de film, dat het vervaardigen van een film geen reproductieve doch een creatieve werkzaamheid is en dat de artis tieke waarde van de film afhangt van de compositaire vermogens van de filmer (re gisseur). Hij is de man, die een eenheid maakt uit vele bijzonderheden als mensen, dieren, dingen, dood of leven, geluiden, muzieken, kleuren, grijzen, dynamische of statische zaken door zinrijke verbinding, welke rhythmische beweging is. Deze film beweging is niet de beweging welke men in het kader van het filmbeeld waarneemt want dat is een beweging die al bestaat en dus hoogstens gefotografeerd kan wor den maar een beweging welke ont staat door de wisselwerking der voorstel lingen en dus een creatie is. Welbeschouwd is de film dus het resultaat van een bewe ging van beelden en geluiden, subsidiair kleuren, maar in die zin, dat de beweging geordend is in een rhythmische synthese, welke inhoud en betekenis geeft aan de beweging. Niet alleen wordt door deze determinatie de film losgemaakt van de andere kunsten, maar verkrijgt zij poten ties, welke tot verbijsterende prestaties in staat zijn. Want het scheppen van beweging in de ruimte en in het platte vlak kan vrijwel ongelimiteerd plaatsvinden, waar door de grenzen van de film zover uiteen wijken, dat zij nauwelijks waarneembaar zijn. Hiermede wordt ook duidelijk welke be tekenis men aan de „fotografie" hier een misleidende term van de film moet toekennen. Een foto, zelfs een foto van een beweging, is de weergave van het object, maar houdt onmiddellijk op een weergave te zijn, wanneer zij zodanig met een of meer andere foto's wordt geasso cieerd, dat zij van die foto afhankelijk wordt. Zij krijgt dan een bepaalde ge voelswaarde, welke zij niet uit zichzelf bezit. De filmfoto leeft bij de gratie van de vorige en de volgende foto, dus van alle in een film voorkomende foto's, waar mede het begrip „fotografie" vervalt en wordt: filmexpressie. Ten aanzien van het geluid, en dus ook de muziek, concludeerde spreker, dat de filmer daarvan gebruik maakt naar het hem te pas komt, dat hij het geluid defor meren mag en moet waar het gewenst is, en dat het geluid zijn naturalistische ver schijningsvorm laat varen als het drama zulks eist. Met andere woorden: ook het geluid wordt dienstbaar gemaakt aan het rhythme en krijgt in het rhythme bete kenis. Hetzelfde geldt voor de toepassing van kleuren in de film, want kleur is evenals geluid driedimensionaal, terwijl het film beeld een tweedimensionale schaduw is. Beide werelden kunnen slechts contra- puntisch samengaan. Iedere andere ver menging is tegennatuurlijk. De eindconclusie van zijn betoog vatte de heer Van Domburg aldus samen: De film is nergens en nooit een slaafse weer gave van een werkelijkheid of van een gespeelde fantasie, maar altijd een zelf standige en onafhankelijke creatie. Actie, geluid en kleur, statisch of dynamisch beeld vormt zij naar eigen behoefte. Door middel van het rhythmisch componeren verleent zij nieuwe en telkens nieuwe waarde aan het zichtbare en hoorbare object. Zij r e p r o d u c e er t dus niet maar creëert naar de mogelijkheden en eisen van haar eigen middelen. De film heeft haar eigen aard en is dus een autonome kunstvorm. Deze conclusie onderstreepte spreker nog eens aan de hand van de vertoning van het slotfragment van Max de Haas' „Ballade van den hoogen hoed". Het thema in de filmkunst en in de literatuur In de middag hield de heer B e r n a r d Verhoeven een boeiende voordracht over het onderwerp„H et thema in de filmkunst en in de 1 i t e r a- t u u r". Onder „thema" wilde de referent hier verstaan: „verhaal". En het begrip „ver haal" in artistieke zin omschreef hij als: het samenhangend verslag van een gebeur tenis, die geïsoleerd is van de alledaagse werkelijkheid, in welk verslag niet enkel de logische samenhang maar ook de die pere zin van het gebeuren wordt geopen baard De verschijning van de film in de mens heid was revolutionnair van niet geringer betekenis dan de ontdekking van het helio centrisch stelsel, welke de gevestigde orde revolutionnair verstoorde. Het stilstaande beeld der zichtbare werkelijkheid kwam in beweging. Later kwam het proces van de verdere verwerkelijking, de fijne bewerktui ging van de realiteit. De groei van de film van zichtbare naar hoorbare werkelijkheid, van gekleurde werkelijkheid naar derde dimensie is in wezen het gewone proces in alle kunsten, de wording tot volwassenheid na en uit het primitieve, mythische begin. Primitief, mythisch wil in de kunst zeg gen: het niet-opgewassen-zijn van het tech nisch medium van de kunst tegen de op dracht om de innerlijke drift van de kun stenaar adaequaat vorm te geven. Uit dit primitieve begin groeide één grote werkgemeenschap van techniek en mankracht, van cameralieden en geluids ingenieurs, van scenarioschrijvers en mees ters der filmdialoog, welke de apparatuur dermate verfijnde, de wezenlijke vorm- spraak van de hedendaagse film zozeer naar dit enorm gecompliceerde en bewerk- tuigde organisme verlegde, dat de oor spronkelijke mythe-makers voor een deel ademloos werden. Velen van hen hebben dit proces van verambachtelijking wat heel wat anders is dan verindustrialisering niet kunnen bijhouden. Zij waren soms in feite wars van een nieuwe evenwichts- toestand, een zuiverder spiegelbeeldverhou ding tussen de werkelijkheid en haar af beelding. Na deze inleiding ging de heer Verhoe ven uitvoerig in op het verschil in functie van het thema in de literatuur en in de filmkunst, welk verschil primair haar ver houding tot de werkelijkheid raakt. Er is maar1 één manier om in de kunst de werkelijkheid uit te beelden, namelijk door zich er van te bevrijden. Het woord is primair een begripsteken, maar in het kunstproces komt het in een ander alfabet, een hogere toonsoort; het wordt niet enkel geladen met sentiment maar het wordt ook en veeleer een ander wezen, getransfor meerd tot een andere materie. Geen lite ratuur, welke die naam verdient, komt tot 21

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 22