den. Hierin kwamen al allerlei later veel
gebruikte middelen van de film over kunst
voor: het op de gravures toerijden van de
camera en het zich er van af bewegen; de
rhythmische montage van details van oude
platen, zoals in een passage over de Gou-
den-Sporenslag, die door deze montage
min of meer gedramatiseerd wordt; het
gebruik van oude muziek als illustratie,
waardoor beeld en geluid een soort artis
tieke eenheid gaan vormen op de wijze
van de film.
Een andere Belg, Charles Dekeukeleire,
maakte in 1938 de film „Thèmes d'Inspi-
ration''een korte, lyrische film, waarin
een origineel spel gespeeld wordt met
beelden uit de werkelijkheid van heden,
en beelden uit schilderijen van de Vlaamse
Primitieven. Koppen van Vlaamse boeren
en boerinnen van vandaag worden ge
plaatst naast koppen uit schilderijen van
Van Eyck en Brueghel zij tonen wat
de inspiratiebronnen van de Vlaamse
meesters van de 15e en 16e eeuw waren.
In 1939 maakte de Belg André Cauvin de
films „L'Agneau Mystique" (over het grote
veelluik van Van Eyck in Gent), en
„Memling", een studie over de schilderijen
van deze meester in Brugge en Gent, spe
ciaal over de beroemde schrijn van St.
Ursula. Bij deze films is er een voortdu
rende overgang van het geheel, naar de
bijzonderheden, een zichtbaar maken van
de kleinste onderdelen door fotografische
vergroting.
Misschien door het succes van deze Bel
gische films aangemoedigd, maar zeker op
een tijdstip, dat men er rijp voor was,
maakte de Duitse filmregisseur Curt Oer-
tel in 1939 de Zwitserse film: „Michel
Angelo, das Leben eines Titanen". Deze
film, die grotendeels in Italië was ge
maakt op plaatsen waar Michel Angelo ge
leefd en gewerkt heeft, nu eens geen film
van tien minuten, zoals de meeste van de
reeds genoemde, maar anderhalf uur du
rend, overtrof alles wat tot op dat ogen
blik was gemaakt. Het betekende een
grote stap vooruit, zowel door de vloeiende
camera-bewegingen die gaan langs ruimte
lijke objecten, als door de geraffineerde
wijze, waarop Michel Angelo's beelden be
licht worden. Men kan zeggen dat het
genre nu definitief ontdekt is. Na de oor
log begint dan ook een stroom van films
over kunst in bijna alle filmscheppende
landen van de wereld, een stroom die nog
steeds toeneemt en reeds een oogst van
honderden films heeft opgeleverd. Zeer
vruchtbaar op dit gebied was Italië. Met
name zijn de cineasten Luciano Emmer en
Enrico Grass te noemen, met hun films
over schilderkunst, o.a. over de fresco's van
Giotto in Padua, over schilderijen van
Carpaccio, en over Jeroen Bosch. Hun in
1940 gemaakte film over Jeroen Bosch,
getiteld „Paradiso Terrestre" is aan de
circulatie onttrokken.
De beoefenaars en bewonderaars van
deze filmkunst gevoelden de behoefte zich
te verenigen; zij stichtten een centrum ter
bestudering van het verschijnsel „de film
over kunst", met het doel gegevens te ver
zamelen en uit te wisselen. Men richtte in
1949 in Parijs de „International Art Film
Federation" op, waarvan het secretariaat
in Parijs is gevestigd. Deze federatie heeft
een internationale filmotheek en documen
tatiecentrum, ondergebracht in het Stede
lijk Museum te Amsterdam, geheten Centre
Film d'Art. Zij houdt jaarlijkse congres
sen. Bij het laatste congres in 1954 in
Amsterdam gehouden, werden niet minder
dan 63 films over kunst vertoond!
Men kan in dit genre drie typen films
onderscheiden:
Ie. documentaire films, die een enkel
kunstwerk, of een reeks van kunstwerken,
bijvoorbeeld van één meester, tot onder
werp hebben. Doordat de camera als het
ware de kunstwerken aftast en analyseert,
worden de schilderijen in kwestie veel
dichter bij het publiek gebracht, dat vele
details met het blote oog nooit zou kun
nen waarnemen. Een voorbeeld hiervan is
de film van André Cauvin over Het Lam
Gods van Van Eyck.
2e. films, die zich niet op het kunst
werk, maar op de kunstenaar, en wel op
diens leven richten. Hiertoe behoren de
films van Jean Vidal over Balzac en Zola,
welke uit statisch materiaal als potretten,
documenten enz. het beeld op roepen van
ccn kunstenaarsleven en de sfeer van het
verleden suggereren door middel van beel
den, commentaar en vooral muziek.
3e. De films die een levende kunstenaar
aan het werk laten zien, men zou dit als
een veredelde soort reportagefilm kunnen
beschouwen. De film „Maillol" van Jean
Lods, die de grote beeldhouwer enkele
maanden voor het auto-ongeluk, waarvan
hij niet meer is hersteld, in zijn atelier
heeft bezocht en hem heeft geobserveerd
terwijl hij bezig was te schetsen en te
modelleren aan zijn laatste werk „Har
monie", is een voorbeeld van deze derde
categorie.
Belangrijker dan de verdeling naar de
onderwerpen is echter de benaderingswijze,
deze kan zijn:
a) eenvoudig, objectief, waarbij de ci
neast het publiek alleen maar als het
ware met de neus op de kunstwerken
drukt;
b) de meer subjectieve, waarbij de filmer
in beeld en commentaar verheerlij
kend of ook wel critisch-ontledend te
werk gaat;
c) de filmische benaderingswijze, waarbij
men weliswaar nog van „films over
kunst" kan spreken, maar waarbij de
verfilmde kunstwerken zijn gebruikt
om tot een min of meer vrije schep
ping van de filmkunstenaar te komen.
Het lyrisch-dramatische element staat
dan op de voorgrond, niet het
didactisch-essayistische. Ook hier kun
nen combinaties en variaties van deze
drie stijlen veelvuldig voorkomen.
Een voorbeeld van de onder c) genoemde
benaderingswijze geeft een film als
„Guernica" van Robert Hessens en Alain
Resnais. In deze film, gewijd aan het door
Picasso gemaakte schilderij naar aanleiding
van het bombardement van het stadje
Guernica gedurende de Spaanse Burger
oorlog, is het schilderij zelf niet zozeer
ontleed of verklaard, alswel gebruikt om
met de afzonderlijke elementen en voor
studies ervan een zo dramatisch-mogelijke
filmische reactie op de verschrikkin
gen van de Burgeroorlog te scheppen.
Realistische geluiden van vliegtuigen en
bominslagen, een emotioneel commentaar
van Paul Eluard en een flitsende montage
van allerlei beelden en beeldfragmenten
zijn hier samengebracht om een hevige
expressiewaarde te verkrijgen. Dr. Hulsker
illustreerde dit met een fragment uit deze
film.
De film over kunst is nog in een expe
rimenteel stadium. Daar film is: beweging,
rhythme, dynamiek, samengevat tot een
optisch-acoustische eenheid, en beeldende
kunstwerken statisch zijn, blijft het
probleem voor de filmkunstenaar, om in
de films over kunst beweging te brengen
in iets wat die beweging ten enenmale
mist. De films over kunst hebben een
educatieve of instructieve waarde, maar
deze moet over het algemeen beperkt blij
ven. Het grootste gevaar is haar opper
vlakkigheid. De film over kunst kan het
kunstwerk zelf, het bezoek aan tentoon
stelling of museum nooit vervangen.
Tot slot vertoonde de spreker mede
als een voorbeeld van wat de kleur voor
films over kunst betekent de film „Het
open Venster", een film over de land
schapsschilderkunst, gereproduceerd door
de vijf landen van het Verdrag van Brus
sel, onder regie van Henri Storck.
De plaats van de
filmkunst in het onderwijs
De rij der voordrachten werd gesloten
met een lezing van de heer A. A. E. v a n
D r i e 1, leraar paedagogiek bij het nijver
heidsonderwijs, met een lezing over „D e
plaats van de filmkunst in het
o n d e r w ij s".
De jeugdige mens moet in zijn vorming
voor het leven ook zijn standpunt leren
bepalen tegenover het moderne cultuurver
schijnsel: film. Men noemt de film met
recht „de avondschool voor het volk". Men
beschuldigt de film van misdadigheid, ge
loofsafval en ethische vervlakking. Inder
daad kan haar suggestieve invloed zeer
groot zijn. Zij beïnvloedt de mode en de
meningen. Filmscholing is nodig voor het
verkrijgen van een zuivere kijk op het ver
schijnsel film.
De praktijk der opvoeding tot de film
kan en mag niet los staan van de opvoe
ding in het algemeen. Een jeugd, die
door en in de opvoeding haar evenwicht
krijgt, zal van de film weinig nadeel on
dervinden. Zij kan namelijk een der vor
men zijn waarin zich de levenswaarden
openbaren. Het is dus van belang het
critisch vermogen van de jeugdigen te ont
wikkelen. Dit is allereerst de taak van de
ouders, terwijl de school hier aanvullend
zal moeten optreden. Maar de school, die
zulk een belangrijke plaats bij de opvoe
ding en ontwikkeling inneemt en wèl aan
dacht aan de film als audiovisueel hulp
middel bij het onderwijs heeft geschonken,
is in haar taak om de jeugd in te leiden
in de films als cultuurverschijnsel te kort
geschoten. Teveel kinderen vallen door de
vlotte techniek van de populaire film in
gewoonten van passieve opneming en halve
aandacht.
De opvoeding tot filmzien moet dus be
ginnen met de jeugdigen eerst de begin
selen van de filmtaal bij te brengen: aller
eerst de techniek. De geestelijke instelling
van de filmmaker, de verschillen tussen
het belachelijke en het met opzet belache
lijk gemaakte. Zodoende gaat de jeugd
meer actief meegenieten. Bij deze voor
lichting zal men moeten uitgaan van de
neiging van het kind. om zelf iets te doen.
Men diene dus bij de keuze der lesonder-
werpen terdege rekening te houden met de
aard van de leerlingen. Ook de aesthe-
tische aspecten zal men in zijn beschou
wingen moeten betrekken, vooral in een
tijd, waarin techniek en rationalisatie de
29