contract dd. 10 November 1954 voor twee films uit het product 1954/1955; dat gedaagde geen enkele verplichting om eiseres andere films aan te bieden of te leveren op zich genomen heeft; dat ook de passage in de brief van 10 November 1954, waarop eiseres zich beroept, een dergelijke verplichting niet insluit; dat eiseres, bovendien de film „Napoleon" eerst in het najaar 1955 uitbrengt en dat deze film niet behoort tot haar product 1954/1955, maar tot het product 1955/1956: dat gedaagde overigens met in achtneming van de reglementaire voorschriften van de Neder- landsche Bioscoop-Bond de film „Napoleon" reeds aan een andere bioscooponderneming in Maastricht heeft verhuurd; dat gedaagde derhalve concludeert, dat eiseresses vordering ongegrond is; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid van de Nederlandsche Bioscoop-Bond zijn en dat ingevolge het bepaalde in artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Biocoop-Bond alle geschillen tussen leden van de Bond met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond; dat noch uit het tussen partijen gesloten contract dd. 10 Novem ber 1954 voor de films „Brood, liefde en fantasie" en „Weg ohne Umkehr" noch uit gedaagdes tot eiseres gerichte brief van dezelfde datum blijkt, dat gedaagde enige verplichting op zich zou hebben genomen om eiseres andere dan de beide met name genoemde films te leveren, al blijkt uit die brief wel, dat gedaagde er prijs op stelde meer zaken met eiseres te doen; dat eiseres ook aan het feit, dat zij klant van gedaagde is (voor zover dit met een overeenkomst voor twee films al het geval zou kunnen zijn), niet het recht op een voorkeursbehandeling kan ont lenen, te minder omdat gedaagde met andere bioscoopondernemin gen in Maastricht relaties van veel langere duur en grotere bete kenis onderhoudt; dat alles wat partijen verder hebben aangevoerd als niet ter zake dienende buiten beschouwing kan blijven; dat derhalve aan eiseres haar vordering als zijnde ongegrond moet worden ontzegd met haar veroordeling in de geschilkosten, welke op 50,zijn bepaald; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering; VEROORDEELT eiseres in de geschilkosten, bedragende 50, (vijftig gulden) Aldus gewezen te Amsterdam op 10 Augustus 1955. In zake: N.V. FILMVERHUURKANTOOR NEDERLAND, gevestigd te Amsterdam en kantoorhoudende aldaar aan de1 Hobbemastraat 20, eiseres, contra MEVROUW DE WEDUWE F. C. WIJNEN-NAGELKERKEN, wonende te 's-Gravenhage aan de Bezuidenhoutseweg1 427, vroeger exploiterende het Centraal Theater te Ravenstein, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond. volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden van de Bond; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 3 Augustus 1955 een geschil contra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op Woensdag, 10 Augustus 1955 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn G. Dikhout, gemachtigde van eiseres, en gedaagde persoonlijk; dat de heer Dikhout namens eiseres in hoofdzaak heeft ver klaard, dat eiseres kort voor de Kerstweek 1954 van de directie van het Centraal Theater te Ravenstein telefonisch een bestelling voor de film „De kleine wereld van Don Camillo", te vertonen in de Kerstweek,, ontving; dat eiseres de film tijdig aan deze bio scoop heeft gezonden; dat zij met haar brief dd. 28 December 1954, gericht aan de directie Centraal Theater te Ravenstein, een contract in duplo ter ondertekening heeft toegezonden; dat in deze brief was verzocht de getekende contracten binnen veertien dagen terug te zenden, waaraan nog was toegevoegd: „Mochten wij de contracten binnen deze termijn niet van U hebben terugontvangen, dan zullen wij deze als door U getekend beschouwen"; dat ge daagde het getekende contract niet binnen veertien dagen heeft teruggezonden; dat eiseres echter wel ontvangen heeft een recette- staat betreffende de vertoning van genoemde film in het Centraal Theater te Ravenstein, blijkens welke haar als filmhuur toekomt een bedrag van dat gedaagde geweigerd heeft dit bedrag te betalen, omdat de overeenkomst zonder haar voorkennis en machtiging zou zijn afgesloten: dat eiseres zich echter op het standpunt stelt, dat gedaagde voor de exploitatie van het Centraal Theater te Ravenstein volledig verantwoordelijk is en dus ook de filmhuur zal hebben te betalen voor de film „De kleine wereld van Don Camillo", welke film effectief in de week van 24 tot 31 December in genoemde bioscoop is vertoond; dat gedaagde hiertegen in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de. exploitatie van het Centraal Theater te Ravenstein reeds geruime tijd niet lonend bleek te zijn; dat zij zich daarom beperkt heeft tot het afwerken der nog lopende filmhuurcontractendat echter achteraf gebleken is, dat onbevoegden zich toegang tot de bioscoop hebben weten te verschaffen en zonder machtiging van gedaagde films bij leden-filmverhuurders van de Nederlandsche Bioscoop- Bond zijn gaan huren en daarmede voorstellingen hebben gegeven dat op deze wijze blijkbaar ook voorstellingen zijn gegeven met de film „De kleine wereld van Don Camillo"; dat gedaagde deze film nooit gehuurd heeft en daarvoor geen enkele aansprakelijkheid wenst te aanvaarden; OVERWEGENDE: dat eiseres lid van de Nederlandsche Bioscoop-Bond is en dat het lidmaatschap van gedaagde geëindigd is op 23 Februari 1955 zodat zij ten tijde, dat het geschil is ontstaan, namelijk het tijdvak van 24 December 1954 (de eerste dag, dat de film in kwestie vertoond werd) tot 28 December 1954 (zijnde de dag, waarop ingevolge artikel 9 der Bondsvoorwaarden de filmhuur betaald had moeten zijn) lid van de Bond was; dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond alle ge schillen tussen leden van de Bond met uitsluiting van de burger lijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement; dat derhalve de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop- Bond; dat eiseres er niet in geslaagd is te bewijzen, dat er tussen haar en gedaagde een overeenkomst voor de vertoning van de film in kwestie is tot stand gekomen; dat eiseres door de film op telefonische bestelling van een onbekende zonder nader te informeren te leveren een risico heeft aanvaard, waarvoor gedaagde niet aansprakelijk kan worden ge steld dat derhalve aan eiseres haar vordering als zijnde niet gegrond moet worden ontzegd met haar veroordeling in de arbitragekosten, welke op 50,zijn bepaald; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering; VEROORDEELD eiseres in de arbitragekosten, bedragende 50,(vijftig gulden). Aldus gewezen te Amsterdam op 10 Augustus 1955. In zake: G. A. D. DAMHOF, eigenaar van het laboratorium Regeneto- Film te 's-Gravenhage en kantoorhoudende aldaar aan de Lange Voorhout 64, eiser, contra N.V. HAGHEFILM, gevestigd te 's-Gravenhage en kantoorhou dende aldaar aan de Leeghwaterstraat 5, gedaagde. De Commissie van Geschillen (Tweede Kamer) van de Neder landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage reglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage college voor de beslechting onder meer van geschillen tussen leden en donateurs van de Bond; 36

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 37