Toepassing van Artikel 15 der Statuten
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiser bij request dd. 1 Juni 1955 een geschil contra gedaagde
heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit
vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast:
dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting van
Woensdag, 10 Augustus 1955 op het Bondsbureau te Amsterdam:
dat aldaar verschenen zijn eiser persoonlijk, diens rechtskundig
raadsman, Mr. I. E. Hes Bzn., en A. P. Koole, directeur van
gedaagde;
dat de heer Koole namens gedaagde in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat de firma Renovo in Den Haag inderdaad bepaalde
werkzaamheden betreffende het verharden van films in opdracht
van gedaagde heeft uitgevoerd; dat gedaagde, onkundig zijnde van
de moeilijkheden tussen eiser en de heer L. Fabian te Parijs
betreffende het procédé Filmolaque enerzijds en die tussen eiser
en de firma Renovo, althans Jhr. J. J. Raab van Canstein ander
zijds, te goeder trouw werkzaamheden als vorengenoemd aan
Renovo heeft opgedragen; dat gedaagde eerst na het aanhangig
maken van het geschil van vorenbedoelde moeilijkheden heeft ge
hoord en dat zij Renovo dienaangaande inlichtingen heeft gevraagd
dat Renovo haar heeft verklaard, dat de overeenkomst tussen de
heer Fabian en eiser betreffende het Filmolaque-procédé geëindigd
is en dat de rechten voor Nederland op dit procédé aan Renovo
zijn overgedragendat gedaagde overigens het standpunt inne3mt,
dat alle vorderingen van eiser slechts Renovo regarderen en dat
gedaagde niets onrechtmatigs ten opzichte van eiseres heeft gedaan;
dat Mr. Hes namens eiser in hoofdzaak heeft verklaard, dat
de overeenkomst tussen eiser en de heer Fabian nog steeds van
kracht is; dat eiser derhalve met uitsluiting van ieder ander in
Nederland, ook van de firma Renovo, gerechtigd is het Filmolaque-
procédé toe te passen; dat gedaagde wist, dat eiser reeds lang clit
procédé toepaste en dat gedaagde alvorens opdrachten aan Renovo
te geven, had behoren te informeren, hoe deze zo plotseling aan
de rechten op dit procédé was gekomen; dat mede uit het feit,
dat gedaagde eerst een offerte aan eiser heeft gevraagd om daarna
met Renovo in zee te gaan, de kwade trouw van gedaagde is ge
bleken dat de advertentie van gedaagde in het Nieuw Weekblad
voor de Cinematografie van 11 Maart 1955, waarin zij aankondigt,
dat zij films volgens een volkomen nieuw procédé kan verharden,
misleidend is, omdat gedaagde heeft toegegeven, dat zij deze werk
zaamheden laat uitvoeren door Renovo, die hetzelfde systeem toe
past, als reeds jarenlang door eieser wordt toegepast:
OVERWEGENDE:
dat eiser donateur en gedaagde lid van de Nederlandsche Bio
scoop-Bond is en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1
van het Arbitragereglement van de Nederlandsche Bioscoop-Bond
alle geschillen tussen leden en donateurs van de Bond met uit
sluiting van de burgerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bonds
arbitrage, zoals die is geregeld in dat Arbitragereglement:
dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder
havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als
arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Nederlandsche Bioscoop-Bond;
dat tussen eiser en de firma Renovo, althans de firmanten
daarvan, voor de burgerlijke rechter een procedure wordt gevoerd,
waarbij beslist moet worden over de vraag of Renovo al dan niet
gerechtigd is het verhardingssysteem Filmolaque in Nederland toe
te passen;
dat hangende deze procedure niet kan worden beoordeeld of
Renovo al dan niet gerechtigd is bedoeld systeem toe te passen;
dat onder deze omstandigheden eisers vordering om aan gedaagde
te verbieden verdere werkzaamheden bij Renovo te doen verrichten,
vooralsnog niet-ontvankelijk moet worden geacht;
dat eveneens eisers vordering om aan gedaagde te verbieden op
enigerlei wijze het Filmolaque-systeem toe te passen niet-ontvan
kelijk moet worden geacht;
dat bij dit alles in aanmerking moet worden genomen, dat eiser
zich niet kan beroepen op een Nederlands octrooi:
dat gedaagde wel ten onrechte in de gewraakte advertentie op
misleidende wijze gepubliceerd heeft, dat zij een geheel nieuw
verhardingssysteem voor films zou toepassen, aangezien zij daar
mede, gelijk zij heeft erkend, geen ander systeem heeft bedoeld
dan dat van Filmolaque, hetwelk reeds veel eerder door eiser in
Nederland is toegepast;
dat derhalve eisers vordering om aan gedaagde te verbieden mis
leidende reclame als hiervoren bedoeld te maken, gegrond moet
worden geacht:
dat de geschilkosten ten bedrage van 75,voor 2/3 gedeelte
ten laste van eiser en voor 1/3 gedeelte ten laste van gedaagde
komen
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VERBIEDT aan gedaagde om ten aanzien van het systeem van
het verharden van films voort te gaan met het maken van mislei
dende reclame;
VERKLAART de overige vorderingen van eiser niet-ontvankelijk:
VEROORDEELT eiser tot betaling van 50— (vijftig gulden)
geschilkosten en gedaagde tot betaling van 25,(vijf en twintig
gulden) geschilkosten.
Aldus gewezen te Amsterdam op
10 Augustus 1955.
Het Hoofdbestuur van de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft
op grond van artikel 15 der Statuten in zijn vergaderingen van
17 Mei en 13 Septembei 1955 gehoord de Firma Gebrs. Moonen
te Hoensbroek, ter zake van de klacht:
dat zij door het verstrekken van onjuiste afrekenstaten, het
vertonen van films op andere dan de met de betrokken film
verhuurder overeengekomen dagen en het niet volledig ver
antwoorden van filmhuren in strijd heeft gehandeld met de
artikelen 1 en 8 van de Algemene Voorwaarden van Verhuur
en Huur van Films, artikel 3 van het Contributiebesluit,
alsmede met de algemene belangen en waardigheid van het
Nederlandse film- en bioscoopbedrijf
en besloten haar de straf van boete ten bedrage van in totaal
1.000,op te leggen en deze straf te publiceren in het Bond*-
orgaan, zulks op grond van de volgende overwegingen:
dat de Firma Gebrs. Moonen voor het Asta Theater te Schaes-
berg een film van een filmverhuurkantoor heeft gehuurd ter ver
toning gedurende de eerste weekhelft van de onderwerpelijke
vertoningsweek;
dat het betrokken filmverhuurkantoor voor de goede orde op
de aan de Firma gezonden en door haar te gebruiken afrekenstaten
voor de bewuste speelweek onder meer had aangegeven, dat de
vertoning in de eerste speelhelft diende te geschieden;
dat de Firma op de aan het filmverhuurkantoor gezonden afre
kenstaat in de specificatiekolom bedragen had ingevuld achter de
Moorden Zaterdagontvangsten, Zondagontvangsten en Maandag
ontvangsten;
dat het filmverhuurkantoor hieruit mocht afleiden, dat de ver
toning inderdaad op die dagen had plaats gevonden;
dat evenwel uit een annonce van het Asta Theater te Schaesberg
bleek, dat de film in kwestie op Vrijdag, Dinsdag en Woensdag
was vertoond, hetgeen trouwens door de Firma bij haar verhoor
op 17 Mei 1955 is erkend;
dat op de copie van de afrekenstaat, die het Bondsbureau van
de Firma ontving, de vermelding „vertoning Ie helft" kennelijk
was verwijderd en dat dezelfde bedragen, die op de afrekenstaat
van de filmverhuurder voorkwamen nu respectievelijk waren ge
plaatst achter de woorden Vrijdagontvangsten, Dinsdagontvangsten
en Woensdagontvangsten;
dat de door de Firma aan het Bondsbureau gezonden copie van
de afrekenstaat dus afweek van de originele aan de filmverhuurder
verstrekte afrekenstaat, waarmee in strijd is gehandeld met artikel
3 van het Contributiebesluit:
dat de Firma te dezen aanzien heeft aangevoerd, dat een ver
gissing moet zijn begaan door een familielid van de vennoten, dat
krachtens zijn functie in het bedrijf der Firma voor de invulling
der staten zorg draagt;
dat van een vergissing echter nauwelijk sprake kan zijn, omdat
bij vergelijking van de originele afrekenstaat en de copie-afreken-
staat uit gemaakte typefouten kan worden afgeleid, dat alleen de
specifieatiekolom afzonderlijk is ingevuld en dat derhalve doelbe
wust te werk is gegaan
dat het feit, dat de woorden „vertoning Ie helft" alleen op de
aan de Bond gezonden afrekenstaat zijn verwijderd, zulks nog
meer doet uitkomen;
dat, zelfs indien hier sprake zou zijn van een vergissing, de
Firma volledig verantwoordelijk blijft voor handelingen vanhaar
personeelsleden, die verricht worden binnen het kader van de hun
opgedragen werkzaamheden;
37