Internationaal Congres Teruggekeerd van de Buitengewone Algemene Verga dering der Union Internationale de 1' Exploitation Cinématographique te Rome, werden wij geconfronteerd met een uitlating van onze Minister van Financiën, de heer J. v. d. Kieft, tijdens een vergadering van de Tweede Kamer van 10 November j.1., waarin hij, de bouwstop besprekend, bioscopen en theaters overbodige dingen noemt. In verbijstering hebben wij ons toen afgevraagd of wij werkelijk gedurende enige dagen de polsslag had den mogen beluisteren van de geweldige ontwikkeling, die het film- en bioscoopbedrijf op het ogenblik over de ge hele wereld, vooral in Europa en meer nog in het bijzon der in landen als Italië, doormaakt, en of wij in levende lijve zojuist nog getuige waren geweest van de intense be langstelling, die in de eeuwige stad aan ons mooie bedrijf geschonken werd van de zijde van de hoogste kerkelijke en wereldlijke autoriteiten. Geen beter middel dan deze uitlating van de Minister van Financiën om U met één slag te doen realiseren, dat situaties waar ook ter wereld niet met elkaar te vergelijken zijn en geen beter middel ook om U in te prenten wanneer U zichzelf de vraag voorgelegd hebt hoe het b.v. mogelijk is, dat wij aan zoveel beperkingen onderhevig blijven, dat bijvoorbeeld de pro ductie van films in ons land niet tot ontwikkeling kon komen met welk een mentaliteit wij jarenlang in be paalde kringen te maken hebben gehad, hoe weinig ruimte men ons bedrijf om te leven overlaat en hoe men, terwijl elders de wegen verbreed en geplaveid worden, in ons land nog bezig is de zandweggetjes uit te stippelen, waar over dan weliswaar dank zij organisatorisch vermogen een karrevoor getrokken wordt, maar waarlangs het moeizaam voortbewegen blijft. Wat sommige medeburgertjes denk ook maar aan de enormiteiten van de Cefa als een overbodig ding zouden willen bestempelen, staat intussen elders dat hebben wij weer eens gedurende een aantal dagen mogen ervaren in het brandpunt van de belangstelling. Aan de vergaderingen van het vijfdaagse congres van de Union Internationale de 1'Exploitation Cinématographi que, van 26 tot en met 30 November te Rome gehouden, namen behalve ons land, dat vertegenwoordigd was dooi de Bondsvoorzitter en de Bondsdirecteur, de heer M. P. M. Vermin en de heer J. G. J. Bosman, deel België, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, de Verenigde Staten en Zwe den, tezamen vertegenwoordigende circa 50.000 bioscopen met een capaciteit van 28 millioen zitplaatsen, die jaar lijks 26 milliard bezoekers hebben. De bijeenkomsten ston den onder leiding van de Voorzitter, de heer I. Gemini, die tevens Voorzitter is van de Italiaanse bedrijfsorgani satie. De vergaderingen werden gehouden in het prachtige Bondsbureau van deze organisatie, de Associazione Gene rale Italiana dello Spettacolo, hetwelk gelegen is in een van de mooiste wijken van Rome. De opening van de Buitengewone Algemene Vergade ring werd bijgewoond door Zijne Excellentie Giuseppe Brusasca, Onder-Staatssecretaris voor het amusementsbe- drijf, de heer De Pirro, Directeur-Generaal voor het amusementsbedrijf, de heer Eitel Monaco, Voorzitter van de Italiaanse producentenorganisatie en een groot aantal andere officials uit de filmindustrie. De heer I. Gemini stelde onder andere, dat de zich in een enorm snel tempo voltrekkende ontwikkeling van de filmtechniek, de hogere eisen welke de bioscoopbezoekers tegenwoordig stellen alsook de concurrentie van de andere ontspanningsmedia en ten slotte het besef, dat de film zich door een gemeenschappelijke uitdrukkingswijze tot alle volkeren moet richten, het noodzakelijk maken dat de bioscoopexploitanten van de gehele wereld zich aan eensluiten en tegenover de onderscheiden regeringen een gemeenschappelijke politiek voeren. De Onder-Staatssecretaris voor het amusementsbedrijf verklaarde, dat de invloed welke de bioscoopondernemers uitoefenen groter is dan die der politici. In dit tijdperk, aldus de Onder-Staatssecretaris, dat de geschiedenis zal ingaan als het tijdperk van het beeld, zijn de filmmensen geroepen tot een grote taak. Op grond van zijn ervaring in niet minder dan 58 landen kon hij verklaren, dat de mensheid van het filmbedrijf een belangrijke bijdrage verwacht tot het uit de weg ruimen van alle belemmerin gen voor een vreedzame samenwerking der volkeren boven alle rasverschillen uit.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1955 | | pagina 3