pen die in 1946 in exploitatie waren er einde 1953 meer
dan een kwart haar deuren had gesloten.
Niemand uit het bedrijf beweerde echter dat dit verlies
enkel het gevolg zou zijn van de groei van de televisie in
die periode. Het viel immers ook te constateren in landen,
welke nog geen televisie hadden. Men erkende, dat hierbij
tal van factoren een rol hadden gespeeld, waarvan de
televisie misschien de belangrijkste was. Echter nauwelijks
een jaar later, in 1954. begon het bioscoopbezoek weer te
stijgen en waren de gesloten bioscopen weer heropend of
vervangen door de „drive-ins" of openluchtbioscopen,
welke een groeiende populariteit genieten. Hoewel deze
laatste exploitaties in 1946 practisch nog niet bestonden,
was haar getal in 1954 tot meer dan 4000 gegroeid.
Ook dit herstel van de langdurige inzinking van het
Amerikaanse filmbedrijf was het gevolg van verschillende
factoren, maar bracht in elk geval de welkome ontdekking
met zich, dat de gaten, welke door de televisie in de bio
scooprecettes heetten te zijn geslagen, ten slotte niet groter
meer werden en dat het verzadigingspunt was bereikt. Het
begon er feitelijk meer op te lijken, dat de recettes zelf
met de toepassing van nieuwe technische vindingen zouden
gaan stijgen. En dit gelukkige vooruitzicht is, naar uit
de feiten blijkt, inmiddels werkelijkheid geworden.
De groei van de televisie bracht met zich haar toene
mend gebruik van films, welke men ruwweg in drie
categorieën kan verdelen, te weten: ten eerste films uit
sluitend voor de televisie vervaardigd; ten tweede films
oorspronkelijk voor bioscopen vervaardigd, die na haar
theaterroulement ter beschikking van de televisie worden
gesteld en ten slotte een nieuwe categorie, welke feitelijk
meer van potentieel dan van onmiddellijk belang is, name
lijk films, welke oorspronkelijk voor bioscoopexploitatie
vervaardigd zijn maar tegelijkertijd, zelfs al in eerste
weekvertoning, door de televisie worden uitgezonden. Dit
laatste is in de practijk nog maar in enkele gevallen voor
gekomen, niet op de laatste plaats omdat de exploitanten
zich daartegen op grond van hun auteursrechtcontracten
krachtig hebben verzet. In Groot-Brittannië bijvoorbeeld
worden Britse of buitenlandse films, welke door de Britse
televisie worden of zijn vertoond, geboycot.
Maar niet alleen aan films heeft de televise behoefte.
Al spoedig bleek dat zij vooral ook vakbekwaam creatief
talent nodig had, wat zij slechts kon vinden bijhet
filmbedrijf. Regisseurs, schrijvers, cameralieden, kortom
aan alle vaklieden, die bij het proces van de filmvervaar-
diging betrokken zijn, heeft de televisie behoefte. De Ame
rikaanse organisatie van de filmauteurs, de Screen Writers
Guild, bijvoorbeeld rapporteerde deze zomer, dat 500 van
de 1000 schrijvers uitsluitend voor de film, 300 uitslui
tend voor de televisie en 200 voor beide media werken.
Een volgende stap was uiteraard, dat de televisie zich
ook voor de vervaardiging van haar films tot het film
bedrijf ging wenden. Reeds in het jaarverslag van de
Motion Picture Association of America over 1954 werd
door haar president, de heer Eric Johnston, op deze ont
wikkeling gewezen. Schatte men aan het begin van dit
jaar de productie van uitsluitend nieuwe televisiefilms
gedurende 1955 op rond 80.000.000, thans hebben de
ramingen de 100.0000.000 reeds overschreden. Er is
geen „major company", die niet direct of door dochter
maatschappijen bij de productie van televisiefilms is ge
ïnteresseerd en toch worden daartegen van de zijde der
exploitanten geen protesten vernomen.
Men is namelijk in Amerikaanse exploitantenkrin
gen tot de conclusie gekomen, dat ook de televisie op haar
beurt een steentje bij kan dragen tot bevordering van de
filmmindedness door voorlichting te geven over nieuwe
films. De reserveringen, welke door de exploitanten op
grond van hun auteursrechtovereenkomsten worden ge
maakt tegen gelijktijdige vertoning door de televisie, strek
ken zich niet uit tot „films over films", dat wil zeggen tot
voorfilms of tot vertoning van filmfragmenten met com
mentaar. De grotere Amerikaanse producenten gaan er
zelfs meer en meer toe over om dergelijke films speciaal
voor de televisie te vervaardigen en de televisiemaatschap
pijen de British Broadcasting Corporation niet uitge
zonderd nemen ze graag in haar programma's op om
dat ze het publiek interesseren.
Pionier op dit gebied was Walt Disney met zijn „Dis-
neyland Series", die onder meer werd gevolgd door Twen-
tieth-Century-Fox, Warner Bros. en kortgeleden door
Metro-Goldwyn-Mayer met haar „M.G.M. Parade". Deze
„promotional" films kunnen een vertoningsduur van wel
een tot anderhalf uur hebben en worden soms met tussen
pozen van een week het gehele jaar door geteleviseerd.
Alle geledingen van het Amerikaanse filmwezen beginnen
haar betekenis als een stimulans voor het filmbezoek te
erkennen.
Een werkelijk acuut gevaar voor de bioscoopexploi
tatie, hetwelk hier niet onvermeld mag blijven, betreft
niet de televisie zelf, maar de pogingen welke door een
groep van geïnteresseerden worden ondernomen om de
zogenaamde ,,pay-as-you-see", „coin-in-the-slot" of hoe
anders ook genoemde televisie in te voeren. Dit is een
systeem, waarbij men bepaalde televisieprogramma's
slechts kan ontvangen als men in het toestel een zeker
bedrag deponeert.
De drie leidende systemen van dit soort „televisie bij
abonnement" zijn Skiatron, Zenith Radio Corporation's
Phonevision en Telemeter, een creatie van de Internatio
nal Telemeter Corporation, die een dochtermaatschappij
is van Paramount. Deze maatschappijen en haar aanhang
doen haar uiterste best om een zendvergunning te verwer
ven bij de Federal Communications Commission, het over
heidslichaam dat uitsluitend de bevoegdheid heeft radio-
en televisiezendvergunningen te verstrekken.
Tegen deze pogingen wordt niet alleen door het bio
scoopbedrijf krachtige weerstand geboden, maar ook door
de overige televisiemaatschappijen, welke niet ten on
rechte betogen dat deze „gasmetertelevisie" het einde zou
betekenen van alle creatieve elementen in de televisie
zelf, omdat er dan nog alleen maarfilm zou over
blijven. Immers de voorstanders propageren dit systeem
onder meer door er op te wijzen, dat een nieuw vervaar
digde theaterfilm en in het algemeen ieder op de film-
band vastgelegd televisieprogramma op deze manier
binnen anderhalf uur door de meer dan 35 millioen tele
visietoestellen, welke zich in Amerikaanse gezinnen be
vinden, zou zijn geamortiseerd.
Het is op dit tijdstip onmogelijk om ook maar enige
voorspelling te doen over de uitslag van deze waarlijk
titanische strijd, welke geleverd wordt tussen de voorstan
ders en tegenstanders van deze vorm van televisie. Het
staat echter wel vast, dat de uitslag niet alleen zal be
slissen over de toekomst van het bioscoopbedrijf, maar
ook over die van de televisie zelf.