Frankrijk Filmstatistiek stent-operateur", omdat daarnaast de aanwezigheid van een vakbekwame operateur noodzakelijk blijft. In Duitsland is men thans een stap verder gegaan en heeft men sedert December 1956 met veel succes een robot-operateur in werking gesteld. De uitvinding is ge daan door twee Duitse ingenieurs, namelijk Fritz Schmidt en zijn zoon Leo. die beide tevens bioscoopexploitant zijn. Alvorens voor hun uitvinding octrooi aan te vragen hebben zij in hun „Kammer-Lichtspielen" in Recklinghausen lang durige en zorgvuldige proeven genomen, waarvan de bio scoopbezoekers nimmer iets hebben kunnen merken. Eerst zochten zij het voorprogramma journaals. documentaire, trailer en reclame - - automatisch af te draaien en toen zij daarin eenmaal geslaagd waren, zijn zij stap voor stap verder gegaan. De robot wordt aangedreven door een kleine motor van 3000 omwentelingen per minuut en wordt in werking gesteld door een centraal electrisch uurwerk, dat zich in de zaal bevindt. Een kwartier vóór de voorstelling wordt dit door een druk op een knop ingeschakeld en alles verloopt verder mechanisch. Eerst laat de robot een muziekband spelen. Daarna wordt de zaal geleidelijk aan donker en begint de voorstelling met de vertoning van reclamediaposilieven, die automatisch van onderen naar boven verschijnen, tien seconden stil blijven, en dan ver dwijnen. Daarop volgen reclamefilmpjes, trailer, docu mentaire en een korte pauze. Als het licht weer geleidelijk uitgaat krijgt men de journaals en de hoofdfilm te zien. waarvan het einde een tweede muziekband in beweging zet. De robot blijkt vrij gemakkelijk aan te brengen op de projectoren, waarin echter Xenon-lampen dienen te wor den gebezigd, die thans het koolbooglicht en de super- hogedrukkwiklamp kunnen vervangen, aangezien zij een zeer constante helderheid hebben, zodat ook na langdurig gebruik geen bijregeling behoeft plaats te vinden (zie de vorige aflevering van dit blad). Voorts dient men over filmtrommels van 1800 meter te beschikken, die enkel onontvlambare films mogen bevatten. In het apparaat, dat niet groter is dan een normaal radiotoestel, zijn nog mogelijkheden om verdere details in te bouwen zoals gongslagen, speciale lichteffecten enz. Slechts twee handelingen dienen door mensenhanden te worden verricht, namelijk het inzetten van de film en het onderhoud van de apparatuur. Ongetwijfeld hebben Schmidt en zoon met deze inmid dels geoctrooieerde uitvinding een nieuwe periode ingeluid op het gebied van de bioscooptechniek, welke mogelijk een ware omwenteling ten gevolge zal hebben. Frankrijk heeft het afgelopen jaar een absoluut record geslagen in de nationale productie van zijn speelfilms. De door het Centre National de la Cinématographie Fran- gaise gepubliceerde statistiek onderstreept hel merkwaar dige economische herstel van het Franse filmbedrijf in die zin, dat zij duidelijk aantoont, dat inzonderheid de productie van zuiver Franse films dus de zogenaamde co-producties niet medegerekend sedert 1954 weer aan- zienlijk is gestegen: Jaar 100 Frans Co-producties Tot. productie 1947 72 72 1948 91 91 1949 108 108 1950 117 117 1951 90 17 107 1952 83 21 104 1953 66 45 111 1954 53 46 99 1955 81 39 120 1956 90 39 129 Wat de productiekosten betreft springt onmiddellijk de toeneming van het totaal der investeringen in het oog. In 1956 werd 14 milliard 388 millioen francs 155.390.400.in filmproducties geïnvesteerd, hetgeen neerkomt op een gemiddelde kostprijs van 111.5 millioen francs 1.204.200.per film. dat is 10 millioen francs hoger dan in 1955. Verder valt vooral het verschil op tussen de investeringen in co-producties en in zuiver Franse films. De gemiddelde productiekosten van laatst genoemde bedragen 81 millioen francs (ƒ874.800. terwijl het gemiddelde productiebudget van de in co productie vervaardigde film 182 millioen francs 1.965.600.—) beloopt. frs 1.000.000 Jaar Aantal gepro Tot. productie- Gemiddelde duceerde films kosten kostprijs per film 1947 72 1.520 21 1948 91 2.598 28.1 1949 108 1.600 42.7 1950 1 17 4.437 37 1951 107 5.700 55.9 1952 104 6.579 62.7 1953 111 9.400 85.3 1954 99 11.385 115 1955 120 12.120 101 1956 129 14.388 111.5 Uit het voorgaande volgt onweerlegbaar, dat de Franse film voor haar amortisatie meer nog dan vroeger op de buitenlandse markt is aangewezen. Immers op vorenver- melde totale investeringen in de productie is door de film producenten zelf niet meer dan 4 milliard 300 millioen francs (ƒ46.440.000.dat wil zeggen ongeveer 33,6 geïnvesteerd. Welnu, van de op de nationale markt ge- incasseerde bruto-recettes in de orde van 25 milliard francs (ƒ270.000.000.—). komen slechts 4,5 milliard (ƒ48.600.000.aan de producenten -- in feite niet meer dan het door henzelf geïnvesteerde bedrag. Hier moeten dus noodzakelijkerwijze nog de ontvangsten uit het buitenland bijkomen, welke practisch geheel naar de producenten gaan. Voor 1956 belopen die ontvangsten officieel 3 milliard 560 millioen francs 38.448.000.--). maar dit zijn in feite inkomsten van films, welke werden vervaardigd en uitgevoerd in 1954, toen de speelfilmpro ductie in Frankrijk een dieptepunt had bereikt. Redelijker wijze kan men er dus op rekenen, dat in twee jaren de ontvangsten uit het buitenland niet alleen het budget in evenwicht zullen brengen, maar ook de balans naar de goede zijde zullen laten doorslaan, indien tenminste be wezen wordt, dat het grotere aantal in 1956 vervaardigde films een naar verhouding niet geringere opbrengst heeft dan die van de films, welke in 1954 vervaardigd werden. 20

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 21