dienstbaar te maken, kan gezegd worden, dat zij ten goede en ten kwade kunnen worden aangewend. Als het beeld tot ons gaat spreken of als het een deel gaat uit maken van een totale benadering van de werkelijkheid, verbonden met het woord, waarom zouden wij ons bezorgd moeten maken over een beeldcultuur? Het beeld -peelt inderdaad een veel grotere rol dan vroeger in ons contact met de wereld bui ten ons, maar nog eens weer, wij zijn geen analfabeten en wij begeren dat ook geenzins te worden. Mogen wij niet eerder de stelling verdedigen, dat wij in onze tijd woord en beeld weer op gelukkige wijze verbinden, dus het abstraherende en het concretiserende element? Misschien dat wij hier en daar dan eens teveel de nadruk leggen op het beeld, wat dan nog? Het beeld-zonder-woorden is op zichzelf niets ernstigs en niet iets bedenkelijkers dan het woord-zonder-beelden. Wie hier de „comic" ten tonele voert, hem kan de rituele han deling tegengevoerd worden. Het is het gebruik der middelen, dat beslissend is voor ons waarde-oordeel. Vorming en film Prof. Dr. F. Stiickrath van de Universi teit te Hamburg hield een boeiende voor dracht over het onderwerp „Vorming en Film". Het probleem film en vorming blijft niet beperkt tot de vraag, welke hou ding de ontwikkelde hedendaagse mens ten opzichte van de film heeft aan te nemen, maar ligt veel dieper. Het komt er namelijk op aan om vast te stellen in hoeverre de verhouding van de mens tot de wereld door de film opnieuw gevormd wordt. En als wij de verhouding van de mens tot de wereld, zijn in de wereld zijn, als de beslissende vraag voor het thema film en vorming nemen, dan moeten we vaststellen, dat alle vormen waarin de mens zich beelden van zijn bestaan schept schij nen te verbleken. Wij leven niet meer in een mythe; sagen en sprookjes zijn vervlo gen. De uitbeeldingen van ons leven zijn in woorden vervat. De huidige mens echter zoekt het beeld van zijn leven en de ver klaring van deszelfs zin meer en meer op het witte doek. Door de filmmiddelen wordt niet alleen de werkelijkheid onder ons oog gebracht, maar de wereld wordt ook geprofileerd, gekarakteriseerd, geïnterpreteerd. Dat betekent een ver meerdering van de betekenisrijkdom van deze wereld en onbekende dimensies heeft de film voor ons ontsloten. Wij weten, dat de film met beweging werkt. Doordat de beweeglijke camera voor ons als het ware een beweging demon streert treden wij zelf met onze persoon lijke ervaring in die beweging, wij beleven haar. De bewegingen van de camera wol den voor ons tot persoonlijke bewegingen in de ruimte. Ofschoon tussen de werke lijkheid en de waarneming feitelijk een apparatuur staat, maakt de film het ons toch mogelijk de ruimte in geheel concrete bewegingen op te nemen. Dit resulteert in een veel directer zicht dan in de realiteit mogelijk is. Als we bedenken, dat het woord „erva ren"' van „varen" komt, dan zien wij, dat wij met de beweging in de ruimte, dus met „varen" ook „ervaren", dat wil zeggen de ruimte in haar karakteristieke hoedanig heden opnemen. Het kind beweegt zich heen en weer door de kamer en vergroot op deze wijze zijn ervaring. De volwassene, die zich nieuwe kennis zou willen ver schaffen, gaat op reis. En zelfs wanneer het om de waarneming van een enkel voor werp gaat maken we gebruik van de na tuurlijke ervaring, welke de beweging ons brengt, doordat we óf het voorwerp draaien of ons er omheen bewegen. Men ziet, dat in de natuurlijke ervaring vormingselemen ten aanwezig zijn, welke de film tot indruk wekkende uitbeeldingsmiddelen heeft uit gebouwd en zo volmaakt zij ook hier de biologische uitrusting van de mens. Wat voor de physische ruimte geldt, kan men evenzo van de psychische en de sociale ruimte zeggen. Ook hier wordt de afstand tussen mens en gebeurtenis verminderd, opgeheven, zodat wij deelnemen aan wat er op het witte doek geschiedt. Nu is de film niet alleen bewegend beeld, maar voor alles rhythmisch bewegend beeld en dat is voor het menselijke bevattingsver mogen van grote betekenis, omdat de film zich namelijk met haar beeld- en scènewis seling, met heel haar gearcentueerde op eenvolging van instellingen, voegt naar de menselijke aandaehtskurve. De mens kan namelijk niet met een onophoudelijk gelijk blijvende energie een gebeurtenis gade slaan. Hij volgt haar des te beter naarmate deze gebeurtenis zelf in fasen verdeeld is en zich in de opeenvolging daarvan tot een tastbare, zinhebbende handeling ontwik kelt. Hier benadert de film de biologische wet van de pulserende aandacht en als wij bij een filmisch gebeuren het gevoel hebben, dat wij de dingen zo gemakkelijk begrijpen, dan is dat hieraan te danken. Men heeft de film het verwijt gemaakt, dat zij de mens tot een passief zien zou verleiden. Nu kan men de film eigenlijk geen verwijt maken, men kan slechts de mensen iets verwijten. Men dient evenwel deze gemakkelijkheid van opnemen niet te verwisselen met het beslissende effect, het feit namelijk dat de film een gebeurtenis veel slagvaardiger en veel economischer weergeeft, dan ooit in de realiteit mogelijk is, doordat zij de gave bezit verschillende dingen met elkaar te verbinden, zoals het verleden met het heden, en alles wat maat denkbaar is in simultaanopvatting te presenteren. Daardoor verbreedt zij de combinatie- en vergelijkingsmogelijkheden van onze geest in het oneindige. En wat is het resultaat? Het gevolg is, dat de wereld door de film een nieuw, rui mer, breder beeld krijgt, dat tegelijkertijd ook de mens een nieuw middel tot begrij pen van deze werkelijkheid gegeven is en dat voor dit begrijpen scholing, oefening, cultuur nodig is, evenzogoed als voor het begrijpen van een kunstwerk. Door de film is één eigenschap, één aspect van de mens weer opnieuw ontdekt; de verbeeldingskracht. Nu is de fantasie een instrument waar men deels met grote waardering, deels met groot wantrouwen tegenover staat. Fantaseren betekent voor sommigen zoveel als zinloos geredeneer. Maar aan de andere kant moeten wij er kennen, dat de fantasie de grondslag is van de dichtkunst, ja van alle kunsten en dat de fantasie ook de grondslag is van alle voorstellingen, welke de mens zich van het onzichtbare maakt. Deze verbeeldingskracht heeft voor het menselijk wezen in het alle daagse leven een grote betekenis, die. wij allereerst door psychologische onderzoe kingen weer in het volle daglicht dienen te stellen. Zij is geen Zondagsgave, geen ziekteverschijnsel, maar veeleer' is de mens een fantaserend dan een denkend wezen. De verbeeldingskracht is als het ware het centrum der menselijke persoonlijkheid en van hieruit gaan om maar een beeld spraak te gebruiken de draden naar hoven en naar beneden. Naar beneden in de diepte van het onbewuste, waar de beelden vandaan komen en waarin zij weer verzinken. Deze kleine excursie op het gebied der algemene psychologie is voldoende om ons duidelijk te maken, welke bijzondere cor respondentie er bestaat tussen film en mens. Niet omdat hij alleen maar ziet en beelden ziet, maar omdat deze mens met verbeeldingskracht ziet. De mens wordt hier zo totaal getroffen, omdat het element dat hij in de film tegenkomt ook het be slissende element van zijn wezen is. Bij een bespreking van het probleem film en vorming kan men de huidige be- staanssituatie van de mens niet buiten beschouwing laten. De mens, die leeft en deel moet nemen in een eenzijdig arbeids proces, en daarom in een andere wereld iets zoekt, dat men de integratie van het eigen „ik" zou kunnen noemen, een aan sluiting aan het volle leven. Hoewel we deze integratie in verscheidene vormen kunnen vinden in lezen, in hobby's, ge zinsleven moeten we er rekening mede houden, dat een groot deel van de mensen haar op het witte doek zoekt. Hier vindt de mens wat hij zoekt, namelijk het andere milieu, de verplaatsing in een andere ruimte enz. Maar omdat de film ook de werkelijkheid van de wereld en van het menselijke leven verbeeldt, vindt ieder in de film zijn eigen problemen terug. In deze zin is de film werkelijk de spiegel en wel de slechts in de vorm van beelden spreken de spiegel van het innerlijk en de omstan digheden van de mens. Want ten slotte wordt de mens toch ook slechts door dat gene geraakt, waarmede hij zich zelf bezig houdt en de filmwerking is des te dieper naarmate zij verbonden is met de innerlijke situatie van de toeschouwer. En dan is er nog een ander bijzonder feit, dat de film in de wereld gebracht heeft. Als de mensen de bioscoop verlaten om naar huis te gaan, dan spreken ze op een of andere manier over de film. Dat ouders en kinderen, kennissen onder elkaar over de stof spreken waaraan de film gestalte heeft gegeven, is met betrekking tot hun vorming een bijzonder feit, dat men niet gering mag schatten. Als de mens tenminste door de film tot spreken komt, bewijst dit, dat de film hen wekt tot nieuwe levendigheid, welke men moet zien als een behoefte om met anderen te spreken en welke men met betrekking tot de gespreksinhoud niet lichtvaardig mag veroordelen. De mens is door de film vooruit gekomen, maar hij loopt bij de film ook een groot risico. Dat geldt evenwel niet alleen voor de film, maar evenzogoed voor de atoomenergie, voor het dynamiet en tenslotte ook voor de wiskunde, die men immers gebruiken kan om oorlogen te ve-e- ren. De middelen zelf worden waardevol of waardeloos door de zinvolle of zinloze toepassing door de mens. Hier blijkt nog eens te meer, welk een grote rol een met de realiteit verbonden opvoeding tot de film moet spelen. Het gaat er om de mens nieuwe wegen te tonen en in hem normen tot ontwikkeling te brengen, die hem in staat zullen stellen het met het gevaarlijke fenomeen film klaar te spelen. Het is een taak, waarin alle volkeren zich tot heil der mensheid zouden kunnen verenigen. 29

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1957 | | pagina 29