De filmvoorstelling is een levensschool Moeilijke taak van exploitatie en distributie behandelen, geeft hij in het kort een algemene beschou wing over de beginselen „die betrekking hebben op de ver spreiding van goederen, die voor de mensengemeenschap als geheel en de mensen afzonderlijk bestemd zijn, en wel op zo groot mogelijke schaal", waarbij de Paus terstond opmerkt er zich zeer wel bewust van te zijn, dat „elk van de drie communicatiemiddelen bij de bevordering van de cultuur van ziel en geest eigen problemen ter oplossing meebrengt, zowel op artistiek als op technisch en econo misch gebied." Herhaaldelijk beklemtoont Z.H. in deze zendbrief de grote betekenis van deze massacommunicatiemiddelen welke hij „weldoende instrumenten" noemt uit zijn bezorgdheid over een onjuiste toepassing en geeft de mid delen aan, welke de kerk ten dienste moeten staan om een juist gebruik te bevorderen, onder meer: vorming en onderrichting van het publiek, hetwelk bewerkt „dat de gevaren verminderen",, stichting van landelijke permanente keuringsbureau's „welks taak het is de goede films te be vorderen, de andere te classificeren, en tenslotte het door hen' gegeven keuringsoordeel aan priesters en gelovigen bekend te maken". Z.H. heeft hierbij overigens niet alleen het oog op de film, maar bepleit de instelling van Natio nale Bureau's voor Film, Radio en Televisie, welke hun activiteit ook tot beide laatstgenoemde media zouden moe ten uitstrekken. Maar film. radio en televisie zijn niet slechts bedoeld voor het vermaak en de ontspanning der mensen of schoon niet weinige kijkers en luisteraars niet méér ver langen maar ook om „alles te verspreiden wat, onder het opzicht van voedsel voor de cultuur van ziel en deugd, veel kan bijdragen om de moderne maatschappij op de juiste wijze in te richten en te versterken." Behalve door informatie en vorming kunnen film, radio en televisie ook door voorstellingen veel bijdragen tot het ware welzijn van de mensen. „De voorstelling immers heeft meestal iets, wat niet alleen beoogt de men sen te behagen, en hen begrip van bepaalde dingen bij te brengen, maar wat ook dient om hun zielen te vormen". Z.H. merkt op, dat zijn voorganger, Pius XI, de film voorstelling met recht en reden „als het ware een levens school" heeft genoemd „omdat dit soort voorstelling een scenische handeling kent, waarin levende lichtbeelden, met passende stemmen en geschikte muziek door grote ver beeldingskracht zo worden verbonden, dat zij niet alleen het verstand en de andere vermogens, maar ook de gehele mens treffen en hem met zich in zekere zin verbinden, en met zich meeslepen om aan de voorgestelde zaak deel te hebben. Film, radio en televisie mogen dan verschillende soorten voorstellingen, die reeds lang in gebruik zijn, in zekere zin omvatten, ieder drukt toch een nieuwe kunst vorm uit en daarom een nieuw soort voorstelling, dat niet voor weinige en uitgezochte toeschouwers bestemd is, maar voor de massa's van de mensen, die in leeftijd, levensstand en cultuur van elkaar verschillen". Inzonderheid pleit Z.H. voor een opvoeding van de toe schouwers zodanig „dat zij niet alleen de aan iedere kunst vorm eigen taal begrijpen, maar dat zij ook ter zake door een zo juist mogelijk gevormd geweten zich laten leiden; en wel zo dat zij de verschillende elementen, die film en televisie op het scherm brengen of die de luidspreker laat horen, rijp kunnen overwegen en beoordelen, en niet, zoals vaak gebeurt, door hun aantrekkingskracht beïn vloed en zonder meer meegesleept worden". Na zijn instemming betuigd te hebben met het vormings- en keuringswerk, dat onder de leiding der bisschoppen geschiedt, herinnert Z.H. aan het feit, dat hij bij gelegen heid reeds gesproken heeft over de ontwikkeling van de film als een der belangrijkste middelen om de ideeën en vindingen van onze tijd te kunnen verspreiden en vervolgt: „Uit deze groei, vooral van de speelfilms, die een of an der verhaal in beeld en geluid uitgedrukt op levendige wijze verbeelden, is ook een grote industrie ontstaan, waar aan meewerken niet alleen kunstenaars en technici, maar ook de wereld van het geld; aangezien afzonderlijke bur gers niet gemakkelijk zulk een zwaar en ingewikkeld werk kunnen uitvoeren. Daarvandaan is het, opdat de film een edel instrument zij waardoor de mensen verheven, ge vormd en beter worden, absoluut noodzakelijk, dat alle mensen die Wij zo juist hebben genoemd, bezield door een juist geweten en van goede wil, elkaar de helpende hand bieden, opdat goede films worden gemaakt en ver spreid. Aan allen die de film met waakzame geest volgen heb ben Wij meer dan eens de ernst van deze zaak voor ogen gesteld en hen aangespoord, om vooral die films te be vorderen die zo schoon zijn, dat zij in zekere zin de taak van een gezonde opvoeding kunnen vervullen". Uitvoerig gaat de Paus in op de beoordeling van films naar katholieke normen en betoogt: „Voor deze zaak kunnen veel doen de katholieke filmcritici, die de morele kant van de films in het juiste licht moeten plaatsen en zulke beoordelingen moeten voorstaan, waardoor wordt voorkomen dat men in het z.g. „zedelijk relativisme" ver valt of dat de hiërarchie der waarden, waarin het lagere ondergeschikt is aan het hogere, wordt verstoord. Ver keerd handelen dus de schrijvers in katholieke dagbladen en tijdschriften, die bij hun schrijven over dergelijke films hun lezers niet zouden inlichten over wat van die films in zedelijk opzicht gedacht moet worden. Door het bewustzijn van hun plicht zijn echter niet alleen de kijkers gebonden, die telkens wanneer zij een toegangsbewijs kopen, een keuze maken, als het ware hun stem uitbrengend, tussen goede en slechte films, maar evenzeer en in grotere mate de exploitanten van bioscopen en de filmverhuurders. Wij weten zeer wel welke grote moeilijkheden het werk van de exploitanten van bioscopen in deze tijd ontmoet om meerdere redenen en ook omdat de televisie zulk een opgang heeft gemaakt. Maar toch moeten zij in deze moeilijke omstandigheden blijven gedenken, dat het hun in geweten verboden is om films te draaien die met geloof of goede zeden in strijd zijn, of contracten te sluiten, waarin zij gedwongen worden om dergelijke films te draaien. Omdat echter in meerdere streken deze mensen zich hebben verplicht om onder geen beding films te ver tonen die verderfelijk of slecht zijn, koesteren Wij het volste vertrouwen, dat zo'n uitstekend initiatief zich over de gehele wereld zal verspreiden en dat geen enkele ka tholieke bioscoopexploitant nog zal aarzelen om zulke vruchtbare en heilzame aansporingen te volgen. 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1958 | | pagina 13