Frankrijk
Groot-Brittannië
1957 was een voorspoedig jaar
Aanzienlijke belastingverlaging
dien in een met algemene stemmen aangenomen resolutie
bij de Landsregering op aangedrongen bij de Bonds
regering te bewerkstelligen, dat de vermakelijkheidsbe--
lasting bij de op handen zijnde algehele herziening van de
belastingwetgeving wordt opgeheven. Met deze reso
lutie sloot de Landdag zich aan bij de conclusie van zijn
financiële commissie waarin onderscheiden gemeente
lijke deskundigen zitting hebben dat bij de in te voe
ren algemene reorganisatie van de belastingen de ge
meenten een direct aandeel in de totale belastingopbreng
sten dienen te krijgen zodanig, dat de diverse afzonder
lijke gemeentelijke belastingen (vermakelijkheidsbelas-
ting, hondenbelasting enz.) eindelijk kunnen worden op
geheven. De opheffing van deze afzonder-
lijke gemeentelijke belastingen met
haar buiten verhouding kostbaar admi
nistratief apparaat is naar de mening van de
commissie en van de Landdag alleen al uit oog
punt van economisch beheer een o p den
(I u u r o n v e r m ij d b a r e noodzakelijkhe id.
Dat de discriminerende heffing der vermakelijkheids-
belasting op filmvoorstellingen onder de huidige omstan
digheden niet langer verantwoord is. werd einde Maart
j.l. nog eens duidelijk uitgesproken door de heer Weijer,
Minister van Financiën van NordrheinWestfalen. tevens
plaatsvervangend Minister-President, in zijn opzienbarend
referaat ..De film in dienst der vrijetijdsbesteding".
Ter zake van de vermakelijkheidsbelastingheffing op
filmvoorstellingen verklaarde Minister Wever, dat men
zich onder de huidige omstandigheden af moet vragen of
het eigenlijk nog zin heeft een zo conjunctuurgevoelige
bedrijfstak als het filmbedrijf eert dergelijke last op te
leggen. ..Het filmbedrijf", zo zeide de Minister letterlijk.
..moet niet vragen: ..Staat, help mij met subsidies", maar:
..Staat, sta mij zoveel van het product van mijn arbeid
toe. dat ik zelfstandig met de overige wereld kan con
curreren" Vóór alles, zo verklaarde de Minister verder,
dienen daarom voor alle secties van het amusements-
bedrijf g e 1 ij k e concurrentievoor w aarden
geschapen te worden anders zou er van concurrentie in
het geheel geen sprake kunnen zijn. Film. televisie en
toneel dienen haar belangengebied in onderlinge samen
werking af te palen om elkaar niet wederzijds [e hin
deren. De „Unterhaltungskuchen" is voor alle drie media
groot en rijk genoeg mits hij met verstand gedeeld wordt.
Het Franse filmbedrijf is over de resultaten van het
jaar 1957 niet ontevreden. De bruto-reeettes der bio
scopen liepen van frs. 19.7 milliard in 1956 omhoog tot
ruim 54 milliard. een stijging van 10',. Weliswaar
heeft hierbij een rol gespeeld de opheffing van de prijs-
stop op de entreeprijzen op 6 October 1957. maar ook
de bezoekfrequentie is gestegen. Het totaal aantal be
zoeken beliep namelijk ongeveer 410 millioen. wat dus
een stijging van 5,37% ten opzichte van 1956 betekent.
De bioscoopexploitanten achten 1957 wat het bioscoop
bezoek betreft het beste jaar sedert de „boom" in de
jaren 19461947. In het eerste halfjaar steeg het: bio
scoopbezoek zelfs met 7.33 ten opzichte van 1956,
maar liep zoals bijna overal in Europa in het
derde en vierde kwartaal iets terug.
Fr werden niet minder dan 118 nieuwe normaal lil m-
bioscopen gebouwd, waardoor de totale zetelcapaciteit
met 12 werd verhoogd.
Ook de filmproductie wist vooruitgang te boeken. Er
werden 141 films vervaardigd tegen 129 films in 1956
en 110 in 1955. Daarbij steeg het aantal co-producties
van 39 films in 1956 tot 60. terwijl het aantal zuiver
nationale producties daarentegen daalde van 90 in 1956
tot 81. Van de productie 1957 was 31 in kleuren (tegen
42.6% in 1956) en 26% in wide-screen svstemen
(30% in 1956).
In Januari 1957 verzochten de vijf samenwerkende
bedrijfsorganisaties van het Britse filmwezen de Regering
de vermakelijkheidsbelasting op filmvoorstellingen aan
zienlijk te verlagen. Deze belasting wordt niet door de
gemeenten, maar door de staat geheven en de Britse over
heid is er altijd openlijk voor uitgekomen, dat zij deze
heffing niet beschouwt als een verteringsbelasting, die
op de bioscoopbezoekers kan worden afgewenteld, maar
als een last. die door het bedrijf wordt gedragen. Omzet
belasting wordt van de recettes niet geheven.
Inderdaad werd het filmbedrijf in April 1957 een verla
ging toegestaan welke het naar schatting 6j/£ millioen
68.900.000.I zou besparen, maar tegelijkertijd wer
den alle overige openbare vermakelijkheden van deze
heffing vrijgesteld. Voor het filmbedrijf was deze dis
criminatie in belastingheffing een bittere teleurstelling,
aangezien het bioscoopbezoek blijkens de door het Mi
nisterie van Handel per kwartaal gepubliceerde statis
tieken in 1955 met 714 en in 1956 met 7 was ge
daald. Deze daling zette zich in 1957 in versterkte mate
voort, zodat het bioscoopbezoek dat jaar met niet minder
dan 18 terugliep. De bruto-recettes daalden tegelijker
tijd van 104.2 millioen tot 92.7 millioen.
Begin Februari j.l. verzocht het Britse filmbedrijf de
regering om algehele afschaffing van de vermakelijkheids
belasting. Het ondervond bij zijn actie grote steun van
de Britse pers en van vertegenwoordigers van alle poli
tieke partijen. Op een in het Hogerhuis door een ver
tegenwoordiger der regering gemaakte opmerking, dat
een belastingverlaging of zelfs opheffing daarvan de be
zoekers niet naar de bioscoop terug zou brengen, werd
onmiddellijk in de pers gerepliceerd, dat het bedrijf in
dat geval tenminste de gelegenheid zou krijgen op gelijke
fiscale voet te concurreren met de overige vormen van
vrijetijdsbesteding. Bovendien heeft de nationale film
industrie zo goed als alle overige industrieën een
redelijke thuismarkt nodig om haar continuïteit en haar
niveau te handhaven. Tal van vooraanstaande dag- en
weekbladen betoogden, dat een voortzetting van een dis
criminerende heffing op filmvoorstellingen op morele
noch economische gronden verantwoord was.
Op 15 April j.l.. Budget Day. de dag waarop de be
groting werd ingediend, deelde de Minister van Financiën
mede. dat hij niet tot volledige opheffing van de verma
kelijkheidsbelasting kon overgaan, maar wel bereid was
de helling te halveren. Hij stelde voor de belastingvrije
entreeprijsgrens van lid. 0,486) te verhogen tot Is. 6d.
0,795) en van de entreeprijzen daarboven 33!/3
te heffen van het bedrag, waarmede de bruto-entreeprijs
de belastingvrije grens overschrijdt. In feite wordt de ver
makelijkheidsbelasting niet geheven in de vorm van een
percentage, maar in vaste bedragen per entreeprijscate
gorie. Het gecombineerde resultaat van de-verhoogde vrij
stellingsgrens en deze verlaagde heffingsbedragen zal
19