dat tussen, partijen vaststaat, dat gedaagde de film „Westward
Ho the Wagons" aan eiser heeft verhuurd op de condities ais
vermeld in gedaagdes brief van 23 December 1957;
dat de overdracht van de exploitatierechten aan een derde, in
casu de N.V. Filmverhuurkantoor Nederland, nu deze niet be
reid of in staat blijkt te zijn de film in kwestie aan eiser te le
veren, gedaagde niet vermag te ontslaan van haar verplichtingen
tegenover eiser en dat dus vaststaat, dat gedaagde met de leve
ring van deze film in gebreke is gebleven;
dat partijen van mening verschillen over de vraag, of en zo ja,
welke verplichtingen gedaagde tegenover eiser met betrekking tot
de film „Perri" is aangegaan;
dat in voormelde brief van 23 December 1957 dienaangaande
het volgende is vermeld: „De condities en het theater van ver
toning voor de films „Bambi" en „Perri" zullen bij het uitkomen
der films worden besproken"
dat deze clausule, gezien het feit, dat zij voorkomt in een brief
waarbij een transactie ter zake van de verhuur en huur van ver
schillende andere films wordt bevestigd en gezien ook de tussen
partijen bestaande relaties, niet anders kan worden opgevat dan
als een toezegging van gedaagde om eiser in de gelegenheid te
stellen de film „Perri", zodra zij zou zijn uitgekomen, te huren;
dat, aangezien de film „Perri" inmiddels aan een andere bios
coopexploitant in Venlo is geleverd zonder dat eiser de gelegen
heid heeft gekregen de film eerder te huren, gedaagde met het
nakomen van de vorenomschreven toezegging in gebreke is ge
bleven
dat op de niet-levering van beide films van toepassing is het
bepaalde in de tweede volzin van artikel 7 der Bondsvoorwaarden,
luidende: „Bij niet of niet-tijdige levering moet hij (d.i. de ver
huurder) aan de huurder het gehele bedrag van de auteursprijs
betalen, onverminderd het recht van de huurder tot het eisen
van de schadevergoeding"
dat wat de berekening van de auteursprijs betreft eiser naar
analogie van artikel 12 van het Aanvullingsreglement Bondsvoor
waarden zich baseert op een opbrengst als van een uitverkocht
huis gedurende alle voorstellingen, maar dat de Commissie, in
aanmerking nemende, dat de niet-levering der films in kwestie
niet aan onwil van gedaagde te wijten is, het op billijkheids-
gronden noodzakelijk acht de auteursprijs en de schade te base
ren op de gemiddelde netto ontvangsten, welke eiser gemaakt
heeft met de film „Davy Crocket" en „Great Locomotive Chase"
(zijnde eveneens verhuurd met gedaagdes brief van 23 Decem
ber 1957), daarbij in aanmerking nemende dat gezien de resul
taten van de vertoning der film „Perri" in een andere bioscoop
te Venlo er geen reden bestaat om aan te nemen, dat „Perri" bij
vertoning in een van eisers bioscopen een beter resultaat dan
het gemiddelde van „Davy Crocket" en „Great Locomotive Chase"
zou hebben geboekt;
dat de gemiddelde netto recette van deze films heeft bedragen
dat de auteursprijs van de film „Westward Ho the Wagons"
derhalve berekend moet worden op en die van „Perri" op
dat eiser zijn door gedaagde betwiste vordering tot schade
vergoeding niet met bewijzen heeft gestaafd en dat er, gezien
de elders met beide films gemaakte recettes, geen reden bestaat
om aan te nemen, dat eiser tengevolge van de niet-levering der
films schade van enige betekenis heeft geleden, weshalve de
Commissie ten einde tot uitdrukking te brengen dat althans
theoretisch de mogelijkheid van schade aanwezig is voor elk
der beide films de schade op één gulden heeft geraamd;
dat uit het vorenstaande volgt, dat eisers vordering in zake
„Westward Ho the Wagons" ten dele moet worden toegewezen en
wel tot een bedrag van aan auteursprijs en één gulden
voor schadevergoeding
dat voorts eisers vordering in zake „Perri" ten dele moet worden
toegewezen en wel tot een bedrag van aan auteursprijs
en één gulden voor schadevergoeding;
dat gedaagde moet worden veroordeeld in de geschilkosten be
dragende 50.verhoogd met 7.50 voor het deponeren van het
vonnis ter griffie van de rechtbank;
RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK
HEID:
VEROORDEELT gedaagde om aan eiser te betalen:
Ie) ter zake van de film „Westward Ho the Wagons" aan auteurs
prijs en aan schadevergoeding één gulden;
2e) ter zake van de film „Perri" aan autersprijs en
aan schadevergoeding één gulden:
VEROORDEELT gedaagde voorts in de arbitragekosten, zijnde
50.verhoogd met 7.50 voor het deponeren van het vonnis
ter griffie van de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam.
Aldus gewezen te Amsterdam
op 26 November 1958.
De COMMISSIE VAN GESCHILLEN (DERDE KAMER) van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond heeft het volgende arbitrale von
nis gewezen in zake:
IDEAAL FILM LABORATORIUM K. VAN RIET PAAP, ge
vestigd te 's-Gravenhage, domicilie gekozen hebbende ten kantore
van Mr. F. Ie Coultre, Damrak 62a te Amsterdam, eiseres, contra
N.V. HAGHEFILM, gevestigd te 's-Gravenhage, domicilie ge
kozen hebben ten kantore van Mr. R. P. Besseling, Koninginne
gracht 79A, aldaar, gedaagde.
De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Neder
landsche Bioscoop-Bond, volgens de Statuten en het Arbitrage
Reglement van die Bond genoemd en aangewezen als arbitrage
college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond
onderling;
IN AANMERKING NEMENDE:
dat eiseres bij request van haar gemachtigde, Mr. F. Ie Coultre
te Amsterdam d.d. 10 November 1958, een geschil contra gedaagde
heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit
vonnis is gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat gedaagde met een brief van haar gemachtigde, Mr. R. P.
Besseling, d.d. 8 Januari 1959 een schriftelijk verweer heeft inge
diend, van welk verweerschrift een afschrift aan dit vonnis is
gehecht en dat beschouwd wordt als hier te zijn ingelast;
dat de Commissie partijen tijdig heeft opgeroepen tot haar
zitting, gehouden op Woensdag 28 Januari 1959 op het Bureau van
de Nederlandsche Bioscoop-Bond te Amsterdam;
dat aldaar verschenen zijn A. C. Ch. Aalderink, directeur,
F. J. de Rey, gedelegeerd commissaris en Mr. F. Ie Coultre,
gemachtigde van eiseres en voorts A. P. Koole, directeur en
Mr. R. P. Besseling, gemachtigde van gedaagde;
dat Mr. Le Coultre namens eiseres in hoofdzaak heeft ver
klaard:
„Het Hruska-patent bestaat hierin, dat een te betitelen film
strook wordt voorzien van een beschermende laag; in die laag
worden de teksten van de ondertitels geslagen, waardoor de film
strook op de plaats van de letters bloot komt te liggen; de emulsie,
die het filmbeeld bevat, en die zich in een laag op het celluloid
van de film bevindt, wordt vervolgens ter plaatse van de letters
weggeëtst door middel van chemicaliën.
Ingevolge dadingsovereenkomst van 16 Maart 1950 mocht Ideaal
Film deze methode, waarvoor Haghefilm als octrooigerechtigde
stond ingeschreven in Nederland in België was dit Titra-Brussel.
de zustermaatschappij van Ideaal Film gebruiken tegen be
taling van een vergoeding, bestaande uit een vast basisbedrag per
maand en een naar de omzet variërende toeslag. Mocht een van
beide partijen een verbetering vinden voor de bovengeschetste
methode en daarvoor een nader octrooi verwerven, dan zou voor
de duur van de overeenkomst aan de wederpartij gratis licentie
worden verleend voor de toepassing van die verbeterde methode.
Geen der partijen is er in geslaagd de methode te verbeteren,
zodat, nu a fortiori geen van beide partijen octrooi heeft verwor
ven op zo'n verbeterde methode, de vraag van het gratis licentie
verlenen in het geheel niet aan de orde kon en kan komen.
Het recht hebben om het Hruska systeem te mogen gebruiken
voor de betiteling van films betekende intussen uiteraard niet, dat
men dan ook mooie heldere titels kon maken; het vinden van de
juiste soort beschermende laag en de samenstelling der te ge
bruiken chemicaliën waren b.v. van het grootste gewicht. Titra-
Brussel met name had hierin grote ervaring gekregen, welke zij
doorgaf aan Ideaal Film. Dit betreft de zogenaamde tours de main,
en wie over de beste research beschikt, bereikt de beste resultaten.
Hoewel Haghefilm octrooigerechtigde voor Nederland was, be
titelde zij positieve films volgens het zogenaamde Lerik systeem,
waarmede goede resultaten werden verkregen, totdat omstreeks
medio 1952 de films gehard uit het buitenland aankwamen. Be
werking volgens Lerik was toen niet meer mogelijk. De kwaliteit
van de door Haghefilm vervaardigde titels ging opeens hard
achteruit, terwijl Ideaal Film zich terstond kon aanpassen, dank
zij haar relatie met Titra-Brussel. Het spreekt vanzelf, dat Haghe
film zich ging bezinnen op middelen om deze achterstand onge
daan te maken.
Wel bezat Haghefilm het Hruska-patent, maar haar technici
konden er niet achter komen, hoe die geharde films moesten worden
bewerkt. Verschillende onderzoekingen door chemische ingenieurs
22
O