(Tweede Kamer) dd. 3 Maart 1958, van welk stuk afschrift aan
dit vonnis is gehecht en hetwelk wordt beschouwd als hier te zijn
ingelast
dat de Raad partijen heeft opgeroepen tot zijn zitting op Woens
dag 14 Januari 1959 op het Bureau van de Nederlandsche Bioscoop-
Bond, Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de ge
legenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader monde
ling toe te lichten;
dat op gemelde tijd zijn verschenen de heer K. F. Buyink,
appellant, en zijn rechtskundig raadsman Mr. G. Barnasconi Jr.,
enerzijds en de heer L. B. Kagenaar, directeur van geïntimeerde,
anderzijds;
dat Mr. Barnasconi namens appellant in hoofdzaak heeft ver
klaard, dat appellant betwist, dat er tussen hem en geïntimeerde een
koopovereenkomst tot stand gekomen is; dat het onwaarschijnlijk is
dat appellant, die reeds 46 jaar in het bioscoopbedrijf werkzaam
is, een tweedehands apparatuur zonder deze gezien te hebben zou
kopen; dat appellant bij de bespreking met de directeur van ge-
intimeerde steeds het voorbehoud heeft gemaakt „als ik tot koop
overga"; dat geïntimeerde, die het tegendeel stelt, dit zal moeten
bewijzen; dat deze daartoe als bewijs aanvoert de brief van 18 Ja
nuari 1957 en meer nog het feit, dat appellant daarop niet heeft
gereageerd; dat het in het licht der omstandigheden niet zo
vreemd is, dat appellant dit niet heeft gedaan; dat appellant
ook met andere firma's in gesprek was; dat in Januari de N.V.
Kinotechniek al geschreven heeft, dat zij binnenkort een offerte
kon doen; dat tijdens de bespreking van 17 Januari 1957 de heer
Kagenaar aanbood de apparaten te zullen opknappen en daarna
appellant te zullen komen halen om ze te zien; dat appellant wilde,
dat de heer Brookhuis inmiddels de apparaten ging bekijken, doch
dat het hiertoe nooit is kunnen komen; dat de dag na de be
spreking de brief van geïntimeerde is gekomen, waarin het be
sprokene nauwkeurig stond genoteerd, namelijk dat de appa
raten zouden worden klaargemaakt; dat in deze brief het woord
koop niet voorkomt; dat appellant, die gewend is aan order
bevestigingen, geen moment gedacht heeft op deze brief te moe
ten reageren; dat hij daartoe in het licht van de prettige bespre
king ook geen aanleiding had; dat appellant nadien niets meer
van geïntimeerde heeft gehoord; dat inmiddels een andere firma
een redelijke aanbieding heeft gedaan, waarop appellant is in
gegaan; dat voor wat betreft de getuigenverklaring van mevrouw
Brummelhaus zij opgemerkt, dat zij zo goed als het gehele ge
sprek heeft bijgewoond; dat toen mevrouw Brummelhaus naar
huis ging geïntimeerde reeds stond om weg te gaan en dat toen
nog alleen gesproken is over de Volksuniversiteit en het zakelijke
gedeelte afgelopen was; dat de gehele bespreking niet lang heeft
geduurd; dat ook een bewijs voor het feit, dat appellant de
apparatuur niet heeft gekocht het aanbod is dat geïntimeerde de
heer Brookhuis nadien heeft gedaan als deze alsnog de koop
overeenkomst tot stand kon brengen; dat alle aanwijzingen het
standpunt van appellant bevestigen en het tegendeel alleen uit
de brief van 18 Januari 1957 is te putten; dat deze brief een
soort bevestiging van een offerte inhoudt; dat geïntimeerde name
lijk had toegezegd de prijzen, die hij reeds voor appellant op een
papiertje had genoteerd, nog schriftelijk te zullen bevestigen;
dat appellant toen geïntimeerde op 13 Maart 1957 in haar brief
voor het eerst over gekochte apparaten sprak onmiddellijk en wel
op 14 Maart heeft gereageerd;
dat de heer Kagenaar namens geïntimeerde in hoofdzaak
heeft verklaard, dat hij op 17 Januari vroeg in de middag bij
appellant is gekomen; dat mevrouw Brummelhaus aan de afwas
was en zij na iets geschonken te hebben is weggegaan, terwijl het
nog volledig licht was; dat spreker lange tijd met appellant heeft
zitten praten en weg is gegaan toen het al donker was; dat spre
ker met appellant over de apparatuur gepraat heeft en het be
sprokene heeft genoteerd; dat de bespreking bij schrijven van
18 Januari 1957 is bevestigd; dat deze bevestiging maar voor één
uitleg vatbaar is, namelijk dat er een koopovereenkomst is tot
stand gekomen; dat spreker had aangeboden eens naar de cabine
bouw in het theater in Bilthoven te zullen gaan kijken; dat spre
ker dit niet mocht doen alvorens een seintje van appellant te
hebben gehad; dat spreker dit heeft afgewacht; dat hij op
13 Maart 1957 nadat hem ter ore was gekomen dat appellant bij
een andere firma apparaten had gekocht, appellant heeft geschre
ven; dat appellant niet heeft getracht de zaak nog tijdig te rege
len, doch deze op de spits gedreven heeft; dat spreker toen er
moeilijkheden bleken te zijn, bij een bezoek aan het theater in
Bilthoven de heer Brookhuis heeft gevraagd de zaak eens te
onderzoeken en daarbij heeft gezegd, dat het hem wel iets waard
was als de zaak gewoon weer in orde kwam; dat de aangeboden
apparaten een halfjaar tevoren door geïntimeerde waren -gerevi
seerd; dat spreker appellant had aangeboden hem eens met zijn
auto te zullen komen halen, niet zo zeer om de apparaten te
bezichtigen dan wel om de afwerking van de cabinebouw te zien;
dat afgesproken wat dat de heer Brookhuis naar de apparaten
zou komen kijken, doch dat spreker zich van appellant niet met
hem daarover in verbinding mocht stellen; dat appellant de
apparaten nog mocht controleren en beproeven, zoals geïnti
meerde in haar brief van 16 Maart 1957 heeft geschreven; dat het
pertinent onwaar is, dat spreker in Juni toen hij in verband met
de storing naar het theater te Bilthoven was gehaald heeft toe
gegeven, dat de heer Buyink geen opdracht voor de apparatuur
had gegeven; dat hij het wel vreemd gevonden had, dat men
hem voor de storing haalde; dat toen bleek, dat de storing al was
opgeheven, en appellant hem niet eens wilde aankijken, hij maar
weer is weggegaan; dat de apparaten ter beschikking van appel
lant staan
dat appellant in hoofdzaak heeft verklaard, dat hij op 18 Fe
bruari 1957 met de N.V. Kinotechniek contact heeft gehad; dat
de heer Kagenaar op 17 Januari eerst omstreeks 4.45 uur bij
hem is gekomen; dat de bespreking over de apparaten maar kort
heeft geduurd; dat de heer Kagenaar bij die gelegenheid, nadat
eerst over andere dingen en een nieuwe apparatuur was gespro
ken, opmerkte een tweedehands apparatuur te kunnen aanbieden;
dat op sprekers vraag of de heer Brookhuis het ene apparaat kon
gaan zien de heer Kagenaar voorstelde liever te wachten tot hij
beide apparaten in orde had kunnen maken, waarna ze begin
Februari voor bezichtiging klaar zouden zijn; dat de heer Kage
naar aanbood spreker dan te komen halen om de apparaten te
bezichtigen; dat spreker na dit voorstel nog nadrukkelijk heeft
gezegd „ik koop niets of ik moet het gezien hebben"; dat ge-
intimeerde bij schrijven van 18 Januari 1957 de bespreking heeft
bevestigddat spreker hierop niet behoefde te antwoorden, om
dat de twee punten die besproken waren, namelijk de prijs en
het feit of de apparaten in orde waren in de brief waren vast
gelegd; dat hij op bericht heeft gewacht wanneer hij de appara
ten zou kunnen zien; dat bij een gesprek tussen spreker en de heer
Kagenaar op 23 Juni in Bilthoven de heer Kagenaar na sprekers
opmerkingen uiteindelijk heeft toegegeven, dat spreker geen op
dracht voor de apparaten had gegeven, doch het alleen om een
voorstel van geïntimeerde ging; dat bij de bespreking van 17 Ja
nuari tot uitdrukking kwam, dat spreker zo moeilijk zelf eens
naar de cabinebouw in Bilthoven kon gaan kijken; dat de heer
Kagenaar aanbood hem eens te komen halen en ook om met de
architect te gaan praten; dat spreker dit laatste heeft goed ge
vonden onder het voorbehoud, dat de heer Brookhuis daarbij zuu
zijn; dat hij voorts de heer Brookhuis heeft gebeld, waarbij hij
hem heeft gezegd de heer Kagenaar over de apparatuur op te
bellen; dat hij zodra de heer Kagenaar over koop schreef direct
heeft geantwoord, dat hij niets had gekocht; dat hij toen hij niets
meer van geïntimeerde hoorde de apparaten bij de N.V. Kino
techniek voor heeft gekocht en wel enige dagen na 18 Fe
bruari; dat hij tijdens de besprekingen met de heer Kagenaar
niet heeft gezegd ook nog een aanbieding van de N.V. Kino
techniek te hebben
dat Mevrouw Elisabeth Brummelhaus-Greiving hierna op ver
zoek van appellant als getuige gehoord in hoofdzaak heelt ver
klaard, dat zij op 17 Januari 1957 bij de heer Buyink thuis heeft
gehoord, dat de heer Kagenaar over enige apparaten sprak, waar
van het ene reeds in zijn fabriek was en het andere binnen een
paar dagen vrij zou komen; dat de heer Buyink vroeg of de heer
Brookhuis het apparaat in de fabriek mocht zien, hetgeen de
heer Kagenaar niet goed vond; dat de heer Kagenaar het beter
achtte, dat hij, als beide apparaten over een paar dagen in zijn
bezit waren, deze zou klaar maken voor bezichtiging door de heer
Buyink; dat hij daartoe de heer Buyink zou komen halen; dat de
heer Buyink toen gezegd heeft, dat de heer Kagenaar er wel om
moest denken, dat hij niets kocht voor het gezien te hebben,
hetgeen de heer Kagenaar logisch vond; dat de heer Kagenaar
die middag niet lang is geweest; dat zij met de afwas klaar was
en de heer Buyink al lang zat te wachten; dat de heer Kagenaar
veel later dan het afgesproken tijdstip van 3 uur is gekomen; dat
zij zelf omstreeks 5.15 uur is weggegaan;
dat de heer Marinus Bernhard Hendrik Brookhuis hierna op
verzoek van appellant als getuige gehoord in hoofdzaak heeft
verklaard, dat hij bij de bewuste bespreking in Enschede niet
aanwezig is geweest; dat hij wel het eerste contact daarvoor heeft
gelegd; dat de heer Kagenaar hem had toegezegd, dat hij hem
over het resultaat van de bespreking mededeling zou doen; dat
hij dit echter niet heeft gedaan en spreker de heer Kagenaar
zelf herhaaldelijk heeft opgebeld zonder resultaat; dat de heer
Buyink hem wel op de hoogte heeft gebracht; dat hij daarom wist
dat de prijs van de apparaten hoog was; dat de heer Buyink hem
27