Nieuwe aanzienlijke belastingverlaging Wijzigingen in het vrijetijdsbestedingspatroon 1953 geleidelijk maar voortdurend gestegen en liep in de eerste helft van 1957 zelfs zó sterk op, dat men ver wachtte dat 1957 het beste jaar sedert 1946 zou worden. Maar de griepepidemie veroorzaakte in het derde en vier de kwartaal een scherpe daling, zodat het totale bezoek slechts een geringe stijging ten opzichte van 1956 ver toonde. Een indirecte aanwijzing voor het geleidelijk stijgende bioscoopbezoek is te vinden in het feit, dat de gemiddelde beursnoteringen van de „film shares" (waaronder te ver staan zowel aandelen van productiemaatschappijen als van bioscoopconcerns, welke laatste volgens het Ministerie 93 vertegenwoordigen van het in het filmbedrijf ge- investeerde kapitaal) in 1958 63,7 hoger lagen dan in 1957, hoewel Wall Street filmpapieren onveranderlijk als „risk investments" blijft beschouwen. Dit alles wil zeker niet zeggen, dat het Amerikaanse filmbedrijf optimistisch is. Het Ministerie wijst er in zijn rapport terloops op, dat de uitgaven voor alle vormen van vrijetijdsbesteding na de oorlog sterk zijn gestegen, maar dat de film maar weinig geprofiteerd heeft van deze alge mene welvaart. En het kan de directie van een nadraai- theater-zonder-voldoende-parkeerruimte in een der grote, middelgrote of zelfs kleinere steden maar weinig schelen of het feit, dat zij haar deuren moet sluiten het gevolg is van een duidelijk aanwijsbare en zich geleidelijk voltrek kende marktverschuiving, dat wil dus zeggen van concur rentie binnen het bioscoopbedrijf zelf, dan wel het gevolg van een niet direct aanwijsbare concurrentie van de tele visie of mogelijk wel van allebei. Deze bioscoopexploitant wordt tot sluiting gedwongen en het zal hem niet tot troost strekken, dat andere bedrijfsgenoten er zich wèl bij tijds rekenschap van hebben gegeven, dat jaarlijks onge veer 30 millioen Amerikanen naar het platteland en voor al naar de voorsteden verhuizen, dat 85 j% van de bevol kingsaanwas al sedert meer dan een decennium juist plaats vindt in deze voorsteden met hun snelle uitbreiding van winkelcentra en supermarkten-met-zelfbediening of dat weer andere bedrijfsgenoten rekening gehouden hebben met de toenemende urbanisering van het platteland en nieuwe theaters en openluchtbioscopen gebouwd hebben langs steeds grotere en drukkere verkeerswegen, vooral op de kruispunten daarvan, waar zij reeds hun bestaan vinden door het verkeer zelfs nog voordat er van een be volkingskern in de directe omgeving sprake is. Evenmin zal het de Amerikaanse bioscoopexploitant, die sluiten moet, interesseren, dat een deel van zijn clientèle trouwe bezoeker is geworden van zijn concurrent in de buurt. Een concurrent, die hij aanvankelijk niet als zodanig erkende, omdat die een zogenaamd „art house" exploiteert waar voor hij weliswaar nooit de zoveelste vertoningsweek van het gemiddelde Amerikaanse product kan krijgen (of het moest een „buitenissig" product zijn), maar die steeds Europese films vertoont, waar hijzelf als rechtgeaard Amerikaans exploitant zijn publiek niet aan wennen wil de. Maar dat de tijden veranderen, zal ook hij moeten toegeven als hij ziet, dat zelfs concerns Europees product beginnen te vertonen. Niettemin is het Amerikaanse filmbedrijf gelukkig met het feit, dat de Regering een verdere verlaging van de vermakelijkheidsbelasting heeft toegestaan, welke op 1 Januari van dit jaar van kracht is geworden. Dit is reeds de derde belastingverlaging, welke het Amerikaanse film bedrijf in slechts enkele jaren tij ds heeft verkregen, hoe wel de regering-Eisenhower zich sedert zij in 1953 aan het bewind kwam tegen iedere belastingverlaging krachtig heeft verzet en zij daarbij in 1958 op dit punt steun kreeg van een Democratisch-Republikeinse coalitie, welke ieder belastingverlagingsvoorstel heeft afgestemd. De reden waarom enkel en alleen voor de film een uitzondering werd gemaakt is gelegen in het feit, dat in de Verenigde Staten zo goed als elders de gedachte ingang heeft ge vonden, dat het niet langer aangaat het filmbedrijf bijzon dere lasten op te leggen, terwijl het door een fiscaal on belast televisiebedrijf ernstige concurrentie ondervindt. De opvatting wint meer en meer veld, dat voor een dergelijke ongelijke rechtsbedeling geen enkel steekhoudend argu ment te vinden is, zodat een geleidelijke opheffing van de extra lasten, die op het filmbedrijf drukken, dient te wor den nagestreefd. In de Verenigde Staten werd de eerste stap in deze richting enkele jaren geleden gedaan, toen de vermake lijkheidsbelasting van 20 werd verlaagd tot 10 De tweede maatregel volgde nauwelijks een jaar geleden, toen de entreeprijzen tot 0,90 van de belastingheffing werden vrijgesteld. Sedert 1 Januari 1959 is de eerste dollar van de entreeprijzen belastingvrij, maar aangezien de 10 belasting op het resterende deel slechts bij fracties van meer dan vijf dollarcent geheven wordt, zijn in feite de entreeprijzen tot 1,05 geheel belastingvrij. In de prac- tijk betekent dit een zeer grote belastingverlichting en niet op de laatste plaats voor de kleine ondernemers op het platteland, die het langst en verhoudingsgewijs vaak het hevigst de gevolgen van de „televisiepsychose" van een sterk conservatieve plattelandsbevolking ondervinden. Tenslotte bewijzen de artikelen en fotoreportages van „L i f e", wat sociologen reeds lang hebben vastgesteld, namelijk dat een zich sedert de laatste wereldoorlog vol trekkende sociale evolutie in het midden latend het complex van oorzaken waarvan zij het gevolg is ook in grijpende veranderingen in het vrijetijdsbestedingspatroon met zich brengt, welker trends nog niet kunnen worden vastgesteld. Het is een proces, dat zich weliswaar in ieder land voltrekt dat een zeker welvaarts- en ontwikkelingspeil bereikt, maar dat in deze landen onderling toch weer zodanige „locale" verschillen vertoont, dat men niet zon der diepgaande studie tot verantwoorde conclusies zou kunnen komen. Met andere woorden gezegdmen kan niet verwachten elders steeds een bevredigend antwoord te vinden op vraagstukken, waarmede men geconfronteerd wordt ten gevolge van de soms snelle veranderingen, welke in een bepaalde gemeenschap plaats grijpen op practisch al haar levensgebieden, en waaronder het recreatievraag stuk ons het meeste interesseert, omdat het een sector van het maatschappelijk leven betreft, waarin wij met duizen den anderen roeping en brood vinden. In onze taal hebben we voor het begrip „show b usines s" geen equivalente uitdrukking, zodat we deze, inmiddels ook in Engeland ingeburgerde, term maar beter onvertaald kunnen bezi gen. „Amusementsbedrijf" of „vermaaksindustrie" dekken het be grip „show business" zeker niet. Bovendien hadden deze uitdruk kingen in een nog niet zo heel ver verleden in ons land een nogal denigrerende klank, vooral omdat men zich hier toen nog niet realiseerde, welke eerwaarde Muzen deel uit kunnen maken van de show business.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 7