Agenda door zijn optreden een sfeer in de theaters brengt, die het publiek het gevoel geeft gezellig uit te zijn. Wij zul len ieder voor ons zelf hebben te bekijken, of wij wel voldoende en op de juiste wijze alle inkomstenbronnen hebben aangeboord, die in onze exploitatiemogelijkheden besloten liggen. Wij zullen voortdurend moeten bezien, of wij wel de juiste methode in acht nemen om het pu bliek te benaderen en de bezoekerskring uit te breiden. Heeft men in het bijzonder het instituut van de jeugd voorstellingen wel voldoende onderzocht? Ook wat onze individuele reclame aangaat valt er nog veel te verbe teren. Persoonlijk ben ik van mening dat de goede smaak hierbij dikwijls uit het oog wordt verloren. Ik maak van deze gelegenheid gebruik een dringend beroep op U te doen om in een tijd, waarin wij niets moeten nalaten het publiek te trekken en niets moeten doen om bepaal de groepen van ons af te stoten, U in de reclame te ont houden van methoden, waarbij men speculeert op de lagere gevoelens van het publiek, hetgeen in bepaalde gevallen misschien tijdelijk baat kan brengen, maar ons in het grote perspectief van onze taak en toekomstige mogelijkheden ernstig kan schaden. Ik ben er zeker van, dat wij, daarin krachtig bijgestaan door de bedrijfsorganisatie, ook nu weer alle moeilijk heden te boven zullen komen, wanneer wij bij de exploi tatie van onze bedrijven overeenkomstig de gedachten, die ik hier heb ontwikkeld, zullen handelen. Hiermede verklaar ik deze ledenvergadering voor ge- Een warm applaus onderstreepte de rede van de Bonds voorzitter, die hierna overging tot de behandeling van de agenda. Op advies van de Notulencommissie, bestaande uit de heren J. A. L. Kemps te Amsterdam, G. Top te 's-Herto- genbosch en Joh. van Willigen te Aalsmeer, werden de notulen der op 1 October 1958 gehouden buitengewone ledenvergadering goedgekeurd. Tot leden van de Com missie belast met het nazien van de notulen van deze jaarvergadering werden benoemd de heren R. Nassette te Amsterdam, Drs. J. A. M. Bouts te Geleen en G. Schepel te Delfzijl. Het voorstel tot het verlenen van dispensatie van het bepaalde in artikel 26 der Statuten met betrekking tot het houden van de jaarvergadering vóór of op 31 Maart werd aanvaard. De heer E. Alter te 's-Gravenhage uitte zijn waardering over de wijze, waarop de Bondsdirecteur, de heer J. G. J. Bosman, en zijn medewerkers het verslag over de werk zaamheden van de Nederlandsche Bioscoop-Bond hebben samengesteld. Het had spreker getroffen, dat enerzijds de Bondsvoorzitter, de heer Joh. Miedema, in zijn zo even uitgesproken openingsrede gewaagd had van de van waardering getuigende belangstelling welke de Bond bij de herdenking van zijn veertigjarig jubileum vooral ook van de zijde van de Overheid had ondervonden, maar dat anderzijds in de inleiding van het jaarverslag geconsta teerd wordt, dat er bij de verantwoordelijke instanties te weinig begrip schijnt te bestaan voor het feit, dat de positie van ons bedrijf in enige jaren tijd welhaast revo- lutionnair is veranderd. Spreker vroeg zich af hoe deze belangstelling van de Overheid te rijmen valt met een gebrek aan begrip voor de bedrijfssituatie. De Bond heeft reeds een jarenlange actie gevoerd om de bedrij f slasten te verminderen. Hoe zou de Overheid van haar waar dering beter kunnen doen blijken dan door een fiscale tegemoetkoming nu de positie van het filmbedrijf steeds moeilijker wordt? Blijkbaar is de fiscus in onderscheiden gevallen accoord gegaan met een vermindering van las ten. Zo wordt er bijvoorbeeld in de inleiding van het jaarverslag onder meer op gewezen, dat ontheffing van omzetbelasting wordt verleend op de kijkgelden ter financiering door de omroepverenigingen van studio en productie, terwijl daarentegen op de productie, verhuur en exploitatie van films een pyramide van omzetbelas tingheffingen drukt. Verder heeft spreker met belang stelling kennis genomen van een uitspraak van de Tarief- commissie, waarin gewag wordt gemaakt van het feit, dat de Minister van Financiën de Inspecteur der Invoer rechten en Accijnzen te 's-Gravenhage indertijd gemach tigd heeft ten aanzien van een reclamebureau slechts omzetbelasting te heffen over het aan dat bureau toe komende verschil tussen het bedrag dat de cliënt aan dat bureau voldoet en het bedrag, dat het bureau aan de bioscooptheaters voor het vertonen van de films en de projectieplaten moet afstaan. Spreker vroeg of het het Hoofdbestuur reeds bekend was welk standpunt de Over heid ten aanzien van de heffingen in het filmbedrijf in neemt. Tenslotte stelde de heer Alter de vraag of er in 1958 inderdaad tien bioscopen werden geopend met in totaal 2.500 zitplaatsen, zoals in het jaarverslag wordt vermeld. De Bondsvoorzitter, de heer Joh. Miedema, antwoordde de heer Alter, dat hij in zijn toespraak tot de vergadering had willen wijzen op de lof, welke de Overheid de Bond ter gelegenheid van zijn jubileum had toegezwaaid voor hetgeen door deze organisatie in cultureel opzicht voor het Nederlandse filmwezen werd en wordt verricht, wat op zichzelf zeker niet in tegenstelling is met de door de Bondsdirecteur in diens verslag gemaakte opmerking, dat er nog iets hapert aan het begrip van de Overheid voor de sterk gewijzigde omstandigheden van het film bedrijf onder meer tengevolge van de steeds scherpere concurrentie, welke het van de zijde van de televisie ondervindt. Wat de fiscale lasten betreft, het is de leden bekend dat de beslissing terzake van de te hoge vermake- lijkheidsbelastingheffingen niet in eerste instantie bij de Rijksoverheid maar bij de gemeentebesturen ligt. Natuur lijk kan ook de Rijksoverheid haar invloed uitoefenen en het Hoofdbestuur heeft de aandacht van de Staats secretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen gevraagd voor de problemen waarvoor het filmbedrijf zich tengevolge van de verscherpte concurrentie ziet ge steld. De Directeur, de heer J. G. J. Bosman, wees er op, dat de in de inleiding van het verslag genoemde pyramide van omzetbelastingheffingen, die op productie, verhuur en exploitatie drukken in tegenstelling tot de belasting vrijheid van de televisie voor het filmbedrijf eerder een vraagstuk van principiële dan van belastingtechnische aard vormt en deelde mede, dat het Hoofdbestuur dit probleem in studie heeft genomen en zich terzake door deskundigen laat adviseren. Omtrent de uitbreiding van het aantal zaken kon de heer Bosman bevestigen, dat er, zoals in het jaarverslag wordt vermeld, in 1958 tien nieuwe bioscopen in gebruik werden genomen met een gezamenlijke zetelcapaciteit van 2.500.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1959 | | pagina 8